Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

zondag 7 januari 2001

11.00 uur, Venetië

Vandaag lukt het niet echt om wakker te worden. Om 8.30 uur werd ik met een schok wakker. De nacht heb ik heerlijk doorgebracht, slechts om twee uur werd ik gewekt door een wild gesnurk boven mij. De geluidsbron was een Bob-Dylan-achtig type; iemand die erbij loopt in kledij en haardracht uit de tijd van zijn vader. Hij maakte een voor mij nog onbekende snurk, afgewisseld met fraaie fluittoontjes boordevol passie en overgave. Tussendoor liet hij ook nog tijd vrij voor het tandengeknars: ‘daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’ (Matth. 22:13). Deze gedachte trooste mij dan ook zo sterk, dat ik gelijk de slaap weer kon vatten.

Een uur na het opstaan, zat ik dan eindelijk op de boot. Slaapdronken was ik kort ervoor in een douchecel gestapt, had snel het broodje gegeten en de thee gedronken (thee is het beste alternatief, aangezien de oploskoffie ondrinkbaar is), waarna ik zonder trui de boot opsprong. Dat ik zonder trui was, constateerde ik toen de boot uit varen ging. De kou deed mij dermate rillen, dat ik de volgende halte alweer uitstapte, om zo snel mogelijk een boot terug te nemen. Gelukkig was ik nog net op tijd om mijn trui op te diepen uit mijn kluisje. Deze jeugdherberg sluit namelijk om half tien.

Het lukt mij nog altijd niet om tot de wereld van de levenden te behoren, mijn halfslapende blik verblijft liever in het land van de dromen. Ik denk dat ik gisteren meer gedaan heb, dan goed voor mij was. Op weg naar het station, op boot nummer 1, ontdekte ik dat het water nog altijd redelijk hoog stond. De meeste huizen moeten het met kelders doen waarin een laagje water als vloerbedekking dient. Ik begrijp dit ongemak niet, in Nederland spreken we al van een ramp als een dijk lichtelijk op barsten staat. Wanneer er slechts een mogelijkheid bestaat dat hij door zou kunnen breken, verhogen we dezelfde maand nog de dijk. Hier laten ze het water al jaren toe en praten slechts over een stormvloedkering. Misschien dat een revolutionair tegen het dogenpaleis moet plassen om de magistraten tot een besluit te doen komen. Want wanneer de Venetianen willen overleven, moet er echt iets binnen afzienbare tijd komen, aangezien de voeten nu al niet meer droog blijven. Maar ik geloof dat de Venetianen wel een beetje van de ondergang en het verval houden en daarom geen besluit nemen.

Gisteren schreef ik al over de vervallen huizen. Wat mij opvalt is dat hier veel huizen gerestaureerd worden, of beter gezegd: ze worden aan het oog onttrokken door steigers waarvoor een net gespannen is. Op het net staat vaak afgebeeld hoe het huis eruitziet, of eruit zou moeten zien. Ik denk eerder dat die huizen echter in een zo’n vervallen staat zijn dat ze er maar steigers omheen gezet hebben. Borden die aangeven dat het om een restauratie zou gaan, overtuigen mijn vermoedens niet. Immers, wat heb je aan een restauratie als je huis binnen een afzienbare tijd niet meer bereikbaar is via, maar onder het water. De barbediende in het hotel vertelde ik van het overstroomde San-Marco-plein. Hij vond het een groot probleem het water en zei dat dit ieder jaar rond deze tijd gebeurde. Eventuele maatregelen liet hij achterwege in zijn praatje. Hij leek vrede te hebben met de ondergang.

Vanuit de boot zag ik nog meer verval. De kerken, die nog gewoon in gebruik zijn, maar toeristisch gezien waarschijnlijk oninteressant zijn, tonen muren waarvan de laag stucwerk vrijwel geheel verdwenen is. Ook zijn er muren goeddeels af afgebrokkeld zijn. Op de daken groeien bomen en struiken, terwijl een dakterras echt niet door de architect ontworpen was. Ik zou graag een modern mens willen zijn, die voor een hoognodige restauratie pleit, maar ik ben een oubollige romanticus, die er met liefde naar kijkt.

Het verval in Venetië heeft slechts met één ding te maken: ze breken hier niets af. Alles laten ze hier staan en op deze manier treedt het verval in. De gebouwen die het meest instortingsgevaar vertonen, worden opgevangen door een restauratie. Die hier veelal tot een steiger plaatsen beperkt blijft. Een stad leeft alleen maar doordat oude huizen afgebroken worden en er nieuwe gebouwen voor in de plaats komen. Dit hoeft niet per definitie lelijk te zijn. Wanneer een goede architect in de arm genomen wordt, kan dit een mooi effect opleveren. De goede architect moet natuurlijk wel respect hebben voor het stadsbeeld en de bestaande gebouwen om het nieuwe gebouw. Dit is, om het verval een halt toe te roepen en de stad niet een vervallen indruk te geven, de enige oplossing. Een stad leeft door zijn gebouwen. Nieuwe gebouwen geven aan, dat wij er ook nog zijn. Wij de moderne mensen, moeten niet alleen leven in het verleden. Wij moeten ook het nageslacht tonen dat wij er geweest zijn. Dat kunnen wij niet doen door te tonen hoe zuinig we geweest zijn op de gebouwen van onze voorvaderen.

Misschien hebben mijn indrukken van ‘de vervallen stad’ voornamelijk met de weersomstandigheden te maken. Een zonnetje doet wonderen en maakt van het lelijkste gebouw een waar paleis. Nu regent het af en toe en wordt de zon geweerd door een dik pak wolken.. Het is nat droog, zoals ik het noem. Prima weer om door een stad te kuieren, maar slecht genoeg om overal verval in te zien. Ik denk dat het weer hier niet van de Alpen afhankelijk is, zoals mijn reisgenoot Goethe beweert. Daarvoor ligt de Alpen te ver van Venetië af. In heel Europa is het op dit moment mistroostig weer en niet alleen ten zuiden van de Alpen. De temperatuur is hier echter zeer aangenaam, een graad of 12 schat ik. Perfect weer om de stad lopend te leren kennen. Ik krijg hoogstens koude voeten, doordat ze nat zijn en mijn voeten worden bedekt door een dikke laag modder, die hier over de straten verspreid ligt.

In Venetië lopen erg veel zwervers rond. In menig boothokje (equivalent voor bushokje) ligt op een bankje een zwerver. Gisteren lag er een zeer triest geval op een dergelijk bankje. Hij verspreidde een geur van van stront, zweet en pis. Het hele hokje rook ernaar. Naast hem stond een karretje tjokvol met plastic tassen. Hij was druk doende met een slaapzak, waar ik mijn hond niet eens op zou laten slapen. Alle wachtende passagiers stonden buiten het hokje. Ook al viel er een lichte regen, de lucht die de zwerver bij zich droeg, was zo ondragelijk dat je slokdarm naar een tegengestelde beweging uitdaagde. Ik was de enige die in het hokje zat, maar dat ligt aan mijn bekendheid en immuniteit met deze luchtjes.

Zojuist werden hier, in de stationsrestauratie, enige zwervers weggejaagd. Een man die zittend sliep, met het hoofd gedoken tot op zijn kruis, werd gewekt en weggestuurd door de chef van deze stationsrestauratie. Hij liep gedwee weg en kreeg nog een paar schoten van de scheldkanonnade achter zich aan. Een vrouwtje vlakbij mijn tafeltje, wilde een dergelijke situatie vermijden en vluchtte met haar karretje tjokvol met plastic tassen, weg. De zwervers zijn hier herkenbaar aan hun karretje. Vaak meegenomen van het station. Het is triest gesteld met de dak- en thuislozen in dit land. De temperatuur zal hulpverlening wel uitsluiten, want buitenslapen is niet zo’n hel als in Nederland. Hier blijft de opvang beperkt tot de bankjes in parken en boothokjes.

des avonds 21.45 uur. Venetië

Iedere avond reserveer ik een uurtje om mij tot jullie te richten. Want ik wil met jullie graag al mijn belevenissen en ervaringen delen en op deze manier zelf opnieuw beleven.

Er gebeurt veel op een dag. Als ik een hele dag in de trein zit, zou ik rustig kunnen lezen, maar hier bezit ik vrijwel geen ogenblik om mij terug te trekken met een boek in de hand. Op dit moment zie ik weer uit over de hal van het hotel. De ruimte zit bomvol met mensen en hardlachende Amerikanen, die je zonder veel moeite uit de menigte kan halen. Mijn contacten blijven beperkt tot een vluchtig groeten, waarna ik mij in mijn eigen activiteiten stort. Wellicht is dit een ongebruikelijke daad voor een wereldreiziger, maar zo ben ik blijkbaar. Op reis of gewoon thuis.

Vanavond weerklonk de sirene. Dat is het signaal dat het springtij aanbreekt. Vermengd met het luiden van de klokken, klonk het angstaanjagend. Maar hier kunnen ze tenminste de sirenes tweemaal daags testen, omdat er onraad is. Het water op het San Marco-plein staat vanavond hoger dan gisteren. Waren er gisteren nog kleine eilandjes van stoeptegels, vanavond was het hele plein een binnenzee. Deze gebeurtenis leverde natuurlijk een zee van toeschouwers op, die zich al fotograferend verwonderden over deze gebruikelijke overstroming. Ik doolde nog wat rond door de straatjes en steegjes, waarna ik het plein nogmaals overzag en mij veel dingen afvroeg.

Waarom doen ze er niks aan? Want bijvoorbeeld het beroemde hotel Danieli aan de kade, hield de vloeren niet droog. Het schotje voor de deur liet het water toch binnensijpelen. En oplossing lijkt niet mogelijk; hoe eenvoudige deze ook is. Dan blijkt maar weer hoe bureaucratisch Italië wel niet is.

Vandaag maakte ik echt een boottochtdagje. Ik vertrok kort na ons samenzijn in de stationsrestauratie, naar het glaseiland Murano. Erg bijzonder vond ik het eiland niet, maar de glas die ze daar maken, ziet er wel vriendelijk uit. Het ‘canale grande’ doet ver onder voor zijn grotere broer in de zusterstad Venetië. De huizen zijn ook niet zo welgebouwd en de kerk was helaas gesloten. Het enige wat mij opviel, was een torentje dat erg aan de stadhuistorens van Siena en Firence deed denken.

Het tweede eiland dat ik aandeed, was het schilderachtige eiland Burano. De tocht per boot duurde wel veertig minuten en ik genoot van de zilte zeelucht die op het achterdek, met de regen, neerviel. Toen ik op het eiland aankwam, goot de regen met bakken uit de hemel. Betreurenswaardig, aangezien de kleuren van de huizen zeker niet uit de hemelse somberheid bestonden. In alle aquareltinten stonden de kleine huisjes erbij. Het formaat van de huizen liet zien dat het om een vissersdorp gaat. Ik heb mijn moed niet met de regen laten vallen en ik besloot om erop uit te trekken, met paraplu en al. In drie kwartieren was ik het eiland rond en ik had er zelfs het kerkinterieur bij betrokken. Ik moest echter weer verder, want de boot naar Torcello wachtte op mij.

Torcello is een eiland waar niets te beleven valt. Uitgezonderd dan dat er een mooie en bovenal oude kerk staat uit de tiende eeuw. De toren zag ik al vanuit de boot over het eiland uitturen. Met veel plezier liep ik dan ook het tochtje over het verlaten eiland in de richting van de kerk. De kerk was open en gewapend met een walkman liep ik door het fraaie gebouw. De uitleg was in een heerlijk gebrekkig Duits. De eerste maten van een pianosymfonie van Mozart gaven aan wanneer ik het bandje moest stopzetten om even naar het besproken werk te kunnen kijken. De mozaïeken zijn het mooiste, maar kunnen niet wedijveren aan hun mooie broertjes en zusjes in de San Marco. De preekstoel was echter een lust voor mijn ogen. Het vormde een strak uit marmer opgetrokken geheel en het herbergde twee lessenaars, waarmee op twee hoogtes gepreekt kan worden. Met name de kleur van het marmer en de eenvoud van de stijl, spraken mij erg aan. De tachtig inwoners van het stadje, waar oorspronkelijk twintig duizend zielen woonden, moeten met plezier op zondag naar de kerk gaan.

Toen ik mijn weg naar de aanlegplaats van de boot maakte, hoorde ik het eerste Nederlands van mijn reis. Ik hoorde met plezier twee jonge vrijgezelle dames met elkaar spreken. Ze liepen mij tegemoet en vermeldde allerlei ‘toeristengids’-informatie toen ze langs mij liepen. ‘Weet je dat hier nog maar honderd mensen wonen?’ zei de ene dame tegen de andere. ‘Wat saai,’ meldde de ander. Ik liet niet merken dat ik de taal verstond. Wat een eigenaardige gewaarwording toch. Je lijkt eventjes blij te zijn dat je mensen in je eigen taal hoort spreken en je bent er zuinig op. Je bewaart de woorden in je hart, alsof het edelstenen zijn. En dat terwijl ik in Leiden niet eens meer let op al de taal om me heen. Hier luister je ieder Nederlands woord af.
Het vierde eiland van mijn tocht was aan de beurt, maar ik verbleef er zeer kort, aangezien ik op doorreis was naar het Lido. Treporti is daarnaast absoluut geen bijzonder eiland. Inmiddels viel het duister ook al over het water en ik kwam in de zoveelste boot terecht. Een halte verder, aan de andere kant van het eiland, moest ik overstappen op een groter exemplaar. Het was een redelijk groot schip, maar ik wilde dolgraag het Lido zien. De zee werd wilder en de boot schommelde onstuimig heen en weer. Nu begreep ik waarom ze mij telkens op een groter schip plaatsten. De wind was harder gaan waaien en de golven waren hoger geworden. Op het dek merkte ik daar zeker de gevolgen van.

Daarom liet ik het Lido, het Lido en beperkte mijn bezoek aan het Lido tot het aanleggen van de boot. De duisternis zou mij niet de impressie geven, waar ik zo op gehoopt had. Wel zag ik vanaf het dek de doorgang in de lagune van Venetië. Een smalle strook water brengt degene die daar behoefte aan heeft, naar de Adriatische zee. Op het gedeelte dat wij daarlangs voeren, waren de golven dan ook het hoogste. Ik genoot van de zeelucht en dit kleine zeereisje. Met genoegen stapte ik even later bij het San Marco-plein weer van de boot. Om mij snel weer op een klein bootje naar het hotel te laten brengen. Bij de halte zag ik nog een dronkaard uiterst gevaarlijk aan de rand van de halte balanceren. Hij zou door het lichtste windstootje in het water geraken. Maar dronkaards weten zich altijd perfect uit dat soort situaties te redden. Het ging, voor de zoveelste keer, net goed. Met een lichte vermoeidheid stapte ik het hotel binnen, maar mijn hersens waren weer heerlijk schoon gewaaid. Na het verkwikkende douchje, wachtte een overheerlijke maaltijd op mij. Van de zeelucht krijg je immers honger.

Bij het San Marco-plein op een bankje voor het dogenpaleis, zag ik een oude bekende zitten. Hij of zij zat er gisteren ook al, ingebed in een slaapzak, omringd door het hoge water, zat het daar in slaapstand. Het hoofd zag ik niet, waardoor ik een nadere identiteit niet kon vaststellen. Tactisch was deze daad van de mens zonder zichtbaar geslacht wel. Niemand zou de euvele moed bezitten om de persoon bij de slaapzak te vatten. Omdat vijfentwintig centimeters diep water daarvoor overwonnen zou moeten worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten