Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

maandag 8 januari 2001

11.45 uur, in de Trein van Venetië naar Bologna

Mijn reis zet zich vandaag weer voort. Zojuist ben ik de ‘interregionale’ naar Bologna ingestapt. Ik heb mijn tocht naar het station van Venetië met boot nummer één, door het ‘canale grande’ afgelegd. Dit alles was om afscheid van de stad te nemen. Voor de laatste maal zag ik de grootse paleizen aan het kanaal. Deze innige omhelzing en hartstochtelijke tongzoen ging met een huilen van de stad gepaard. Ze kon ons afscheid niet beter opluisteren, dan dat ze nu deed. De regen gaf mij op het voordek alle ruimte om samen met mijn rugzak al het moois nogmaals te zien.

Vanmorgen werd ik gewekt door de sirenes die mij en de bevolking van Venetië waarschuwden voor een nieuwe golf springtij. Het water stond weer even hoog als gisterenavond en de regen maakte alles nog triester dan het al was. Als ik gebleven was, had ik werkelijk niet geweten wat ik zou gaan doen vandaag. De tijd was rijp genoeg om een excuus voor vertrek te verzinnen.

Voor het slapen gaan, las ik gisteren nog het Venetië-gedeelte van Goethes reis. Hij maakt zich hele andere zorgen. Hij houdt zich bezig met het vuil dat overal in de stad ligt. Tegenwoordig zijn de smalle steegjes ongewoon schoon. Je ziet elk moment van de dag mannen en vrouwen van de vuilophaaldienst met karretjes de vuilnis ophalen van de huizen. Ze bellen bij iedere inwoner aan om de zakken met afval aan te nemen. Ze leggen het vuil op de karretjes en lopen ermee naar de boot, waarin al het afval afgevoerd wordt.

Goethe ziet de toekomst van Venetië niet somber in. Volgens hem zakt de zeespiegel juist en maakt hij zich meer zorgen over de dreigende verzilting. Wat een verschil met onze tijd. Ik zag juist een waterovergoten San-Marco-plein en veel steegjes waren tijdelijk als alternatieve gracht in gebruik. De mooie paleizen hadden alle een ondergelopen benedenverdieping en veel gebouwen lieten een vervallen indruk bij mij achter. Ik denk dat het verval twintig jaar na het bezoek van Goethe intrad. De troepen van Napoleon kwamen toen de vrijheid van de stad ontnemen. Sindsdien is de stad een gewild object voor allerlei vreemde volkeren. De Oostenrijkers bombardeerden de stad vanuit luchtballonnen toen de stad in verzet kwam tegen hun overheersing. De 19e eeuw heeft nog altijd zijn werking op de stad, die zo kort na het bezoek van Goethe het verval op bezoek kreeg.

Nu ben ik op weg naar Firence, hoewel ik ook graag Bologna wil bezoeken. Een grote groep Amerikanen uit het jeugdhostel in Venetië is mij voorgegaan. Ik ben bang dat ik het de hele reis met dezelfde lelijke koppen moet doen. Onder de lelijke gezichten was eveneens een schrijver. Een magere jongen zat, net als ik, achter een tafeltje in de hal te schrijven. Alleen ontbrak bij hem het flesje wijn, een goede gewoonte die ik hem ook zou willen aanraden. Maar ik heb geen zin in een gesprek met die gast. Collega’s ontmoeten is nooit leuk, zeker niet als je op vakantie bent.

20.30 uur, Ravenna

Mijn impulsiviteit en mijn onzekerheid zijn twee karaktereigenschappen die slecht samengaan. De impulsiviteit brengt veelal een overdosis onzekerheid teweeg en de onzekerheid maakt een grote hoeveelheid impulsiviteit los. Daar ben ik vandaag weer achter gekomen. Zo zat ik in de trein naar Firence en liet ineens de gedachte in mij loskomen om eerst Ravenna aan te doen. Hiermee sloeg ik het reisadvies van vriend Michael in de wind. Hij zei kort voor mijn vertrek: ‘Houd je aan één reisdoel: Sicilië.’ Ik sla het zonder genade in de wind en stap uit bij de eerste de beste halte: Ravenna.

Dit bracht een hoop gedoe teweeg. Bij dat gedoe kwam natuurlijk ook mijn vertrouwde onzekerheid om het hoekje kijken. Om half drie kwam ik aan op het station. Ik dacht de afstand van het station naar het jeugdhostel wel lopend aan te kunnen. Uiteraard bereikte ik de plaats, maar ik was wel afgepeigerd. Het hotel bleek potdicht te zitten. Vervolgens vroeg ik mij af of het hostel überhaupt wel open zou zijn.

Ik besloot maar te wachten tot na vijven en keerde naar het station terug. Mijn loodzware metgezel propte ik in een kluisje. Nu had ik de vrije rug om de stad te verkennen. Opnieuw verkennen, omdat ik in de zomer van 1999 de stad vluchtig bezocht. Toen maakte de stad een overweldigende indruk op mij en ik wilde er absoluut nog een keertje naar toe. Maar dan wel rustig, want de vorige keer had ik haast. Dat is nu het geval, maar het lege hotel, de idiote wijk waarin het hotel gevestigd is en de bedrijvige drukte in de stad, ontmoedigden mij zeer. De stad is wel mooi. Ik zag de fraaie, oude kerkgebouwen uit de vroeg-christelijke, byzantijnse tijd. Mijn hart draaide met het zien van al die prachtige bouwkunst, weer enigszins bij. Tijdens mijn wandeling viel het op dat de stad uitpuilt van de boekhandels. Ik liep slechts anderhalf uur door de stad en kwam in die tijd meer dan een handvol gespecialiseerde boekhandels tegen. Om nog maar van de vele kiosken te zwijgen. De meesterwerken van de westerse wereldliteratuur liggen voor schappelijke prijzen in de boekhandels. De mensen moeten hier een grote leesbehoefte kennen, aangezien dergelijke winkels anders binnen de kortste keren failliet zouden zijn verklaard. Ik zag in elk geval zoveel boeken, dat ik de rest van mijn leven aan lezen zou kunnen besteden. Helaas was de taal voor mij onbegrijpelijk.

Italianen zijn, zoals Goethe ook meldt, uiterst vriendelijk en hartelijk. Misschien ligt dit ook aan het gegeven dat ik nu een beetje buiten de toeristenzone val. Ze geven je geen aandacht als je ze vragend aanstaart. Maar als je iets vraagt, krijg je de volle medewerking als degelijk antwoord. Ze willen je zelfs verder helpen, als ze zelf het antwoord niet weten. Bij mijn aankomst vanmiddag, vroeg ik een man of hij mij de weg naar het ‘ostello dei giovianni’ kon vertellen. Een vrouw die erbij stond, bood mij op een bepaald moment zelfs om mij ernaar toe te brengen. Als bevestiging zwaaide ze met een bos autosleutels, alsof ik deze kon winnen na de lift. Ik weigerde beleefd, omdat mijn Praagse ervaringen nog iets te vers in het geheugen waren. Het wantrouwen was natuurlijk grote onzin, omdat het met een gemeende hartelijkheid en spontaniteit gepaard ging. Dit zou nooit een overval tot gevolg kunnen hebben, maar ik wilde het zekere voor het onzekere nemen.

Een tweede ervaring met de hartelijkheid van de Italianen, kreeg ik na mijn wandeling door de stad. Ik vroeg een man naar welk perron ik moest, om de juiste bus naar het jeugdhostel te nemen. De bus reed namelijk twee richtingen op en ik wilde graag de juiste richting opgaan. De man sprak geen Engels en rende met mij achter zich aanhobbelend het hele stationsplein over om een engelstalig persoon te vinden. Hij sloeg een vrouw aan de haak, die ondanks haar engelstaligheid, mij het antwoord schuldig moest blijven. Desondanks rende zij, even later, ook het plein over, waarachter ik met mijn volle rugzak opnieuw waggelde. Het moet een komisch gezicht geweest zijn. Alsof een moedereend gevolgd werd door haar laatste kuikentje, met een loodzwaar broertje op de rug.

Binnen de korste keren verzamelde een grote drom mensen op het plein, zich rondom mij en de behulpzame moedereend. Het antwoord viel nu wel. Ik moest aan de overkant van het plein de bus, lijn één nemen en de buschauffeur vragen waar ik uit moest stappen. Maar de behulpzame lieden lieten mij niet met rust. Toen de bus na minuten eraan gereden kwam, rende een tweetal mensen naar de buschauffeur om hem van de vreemdeling in te lichten. Ik voelde mij onmiddellijk thuis tussen deze vriendelijke mensen. Over eerste hulp valt hier niet te klagen.
Het hostel ligt echter in een wijk vol afzichtelijke flats, op ongeveer een kwartier lopen van het station. Met rugzak gebruik je het dubbele van deze tijd. Vandaar dat ik de eerste loopervaring graag wilde missen en ik nam de bus. Gelukkig bleek nu het hostel wel geopend te zijn. Het hostel is een achterlijk grauwgrijze betonnen bunker, waarin je zelfs je ergste vijand niet zou laten verblijven. Op mij na, verblijft hier vrijwel niemand, wat ook wel begrijpelijk is. Ik geloof dat ik en de twee Italianen op mijn kamer de enige twee bezoekers van deze bunker zijn. De grote hal is fel-lelijk verlicht en wordt niet opgefleurd door een enkele reiziger. Een lot dat mij op Sicilië nog meer te wachten staat. Ik kan mij niet voorstellen dat hier op een dag alle 240 bedden tegelijk bezet kunnen zijn. Maar misschien doet de katholieke jeugd in de zomer wel wonderen.

Wat het eten betreft, werd ik gedwongen een restaurant te vinden. De eetgelegenheden in deze buurt zijn dun bezaaid. Als ze er zijn, dan zijn ze gesloten. Gelukkig vond ik nabij het station een pizzeria. Daar liet ik de vier seizoenen via mijn tong, mijn maag inrollen. Het restaurant zat vol met mannetjes, die te beroerd zijn om hun eigen potje te koken. Het verliefde stelletje uitgezonderd. Ik verkeerde dus in goed gezelschap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten