Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

woensdag 24 januari 2001

12.15 uur, tussen Agrigento en Catania

Het mooiste gedeelte van het Middeleeuwse Agrigento vind ik de omgeving rondom de Duomo. Hier staan geen moderne huizen die de Sicilianen zo zonder genade bij hun monumenten kunnen neerzetten. Alsof ze zich schamen voor al dat mooie weten ze de meest lelijke flatgebouwen op de mooiste locaties te plaatsen. Het is één van de ergste verschrikkingen die de reiziger op Sicilië treft. Net als de lelijke pompeuze snelwegen op palen, die als een giftige adder in het landschap bijten.

Maar over het voorgaande is al genoeg gekankerd en ik wil niet zozeer spreken over de lelijkheid van Sicilië, dat kunnen anderen immers beter, alswel over de schoonheid. De omgeving rond de Duomo is altijd vervuld van een raadselachtige rust. Iets waar verliefde stelletjes ook dankbaar gebruik van maken. Op het paartje pubergeliefden op een brommer gezeten na, was er niemand te bespeuren hier. Ik liep, een gregoriaans gezang fluitend, door het straatje waar aan die kant van de dom een meterslange, schitterende zeventiende eeuwse gevel prijkt. De half afgebrokkelde ingangsportalen geven voor mij juist een brok extra charme. Het zijn de onvolmaaktheden die de schoonheid juist benadrukken.

De dom was open, maar dat was vanwege de restauratiewerkzaamheden. Twee heren lieten de toorn Gods door de kerk galmen. Ze waren bezig stenen uit de vloer weg te hakken. Helaas kon ik door deze activiteiten en de invallende duisternis weinig moois in de kerk ontdekken. Zodat ik bij een volgend bezoek de kerk - godzijgeprezen - nogmaals aan moet doen. De vorige keer was-i helemaal potdicht.

De avond bracht ik door op een terras aan de via Atenea, de mainstreat van Agrigento. Rond achten heerste in de straat een grote bedrijvigheid. Vooral om het uiterlijk aan het grote publiek te etaleren. Ik dronk mijn jus ‘d orange aan een bezet terras en weldra stoorde een man de keuvelende stilte. Hij behoort tot het zwervende volk van Agrigento en ongetwijfeld ook tot de gekken. Ik had hem eerder die avond op een ander terras ontmoet. Toen liep hij met een aansteker langs de mensen. Ik dacht dat hij behoefte had aan een sigaret en merkte op dat hij een sigaret achter zijn oor had zitten. Als een potlood bij een marktkoopman hield de natuurlijke wasknijper de sigaret goed vast. Ik kon het ding net ontwaren achter het gebreide hoedje dat de man droeg. Met zijn hand in de zak van de lange beige, wonderbaarlijk genoeg schone, jas, liep hij door naar het volgende tafeltje. Onderwijl mompelde hij was vergezeld met een gemene lach, die meer aan een hoest deed denken. ZIjn gebit was in de loop van de jaren eveneens op straat terechtgekomen, omdat ik slechts twee, voor hem zeer essentiële hoektanden kon ontdekken. Ik zag het schouwspel met een glimlach aan, niet wetende dat de man een bar verder weer een one-man-show zou opvoeren.

Nu, toen ik dus met die jus-’d-orange zat, liep hij af op het tafeltje voor mij met een plastic tasje in de hand. Hij haalde er een handvol fornuisaanstekers uit en toonde een exemplaar aan het meisje. Hij brabbelde er wat bij, maar het meisje had geen behoefte aan een aansteker van een lineaalformaat. Hij dramde door en zij gaf hem duizend lires en drukte de aansteker terug in zijn hand. Nog steeds wilde hij het ding aan haar slijten, maar ze bleef even halsstarrig als hij. Hij vroeg een sigaret, stak hem ditmaal in zijn zak en droop af. Onderwijl keek hij mij indringend aan. Weer klonk het gemompel en de binnensmondse hikkende lach. Maar plotseling draaide hij zich om. Ik verwachtte ieder moment de klik van één van de aanstekers, omdat hij zich uitermate ‘maffia’-achtig omdraaide. In plaats van dit alles, opende hij het vuur met zijn mond en brabbelde in de richting van een man bij het terras. Druk gebaarde hij met zijn wijsvinger in de richting van zijn slachtoffer. Onderwijl spatte een mitrailleurvuur van klodders speeksel uit zijn mond. Hij maakte aanstalte weg te gaan, maar bedacht zich en hetzelfde tafereel deed zich nogmaals voor. Na dit toneelstuk daverde mijn applaus in een bescheiden glimlach. De man zelf zag ook het komisch element in zijn optreden en een tevreden glimlach vervulde zijn gehele stoppelbaarderige gezicht. Hij keerde zich om en liep weg. Hij nam zijn mompelen en hikkende lach met zich mee.

Niemand leek erg verbaasd te zijn over het voorgaande en pikte het gesprek weer op. Bij menigeen was het gesprek niet eens onderbroken. Waarschijnlijk betrof het hier een voorstelling die iedere avond herhaald wordt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten