Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

zondag 21 januari 2001

14.15 uur, Trapani

In de Tweede Wereldoorlog is Trapani door een bombardement zwaar getroffen. Ook al bezit de stad, volgens mijn reisboekjes, geen strategische ligging. De stad ligt mooi en het is erg jammer dat ze aan de herbouw weinig aandacht geschonken hebben. De gerestaureerde gebouwen moeten aan een roemrijk verleden doen terugdenken, maar de witte muren, zonder enige vorm van ornamentiek geven dit gevoel niet.

Vandaag heb ik een echt luierdagje. Ik heb uitgebreid koffie gedronken in diverse bars. De Italianen bezitten een eigenaardige vorm van uitgaan. Het meest lijkt dit op het rondhangen op straat van jongeren bij ons. Gisteravond werd mijn hotel omringd door grote troepen jongeren, al dan niet met brommertje. Ze spraken luidruchtig met elkaar en de drukte op straat rond zevenen deden denken aan een koninginnedagdrukte bij ons. Ik vreesde een nacht waarin mijn slapen verstoord zou worden door de luidruchtige jongeren. Maar toen ik een uurtje later terugliep van de pizzeria naar het hotel, bleek alle drukte te hebben plaatsgemaakt voor een serene stilte. Op straat viel geen hond te bespeuren. Opnieuw verwonderde ik mij over de Italiaanse uitgaansmentaliteit. Zonder enige drank en opstoot vervoegden allen zich blijkbaar bijtijds naar huis om zich op te maken voor de hoogmis van de volgende dag.

Mijn leven lijkt zich in eenzelfde rust te voltrekken en ik mis het turbulente jachtige leven van de voorbijgaande twee weken. Ik lees zelfs aandachtig het eerste deel van Anna Karenina zonder mij te laten afleiden door de bevallige schone die aan de bar luidruchtig een drankje besteld. Ze neemt de vreemdeling die het walgelijk dikke boek leest met een zwartwit foto van een mooie bourgeoise dame op de kafte, aandachtig in zich op. Een moment slechts zien de beide ogen elkaar. Ze spreken tot elkaar in stille woorden, in een taal die alleen zij kennen en spreken. Maar hij raakt niet getroffen door de woorden die ze in stilte zegt van achter de moderne bril en leest na de enkele woorden die een eeuw lijken te duren, onverstoord verder. Rijdend in de trein waarin Anna een boek leest en getroffen is door de blik van Wroski, een knappe jonge officier die, evenals hij, niet aan trouwen denkt. Achteraf heb ik spijt van deze nonchalante houding, maar als het hoofdstuk uit is, is de dame, met Anna verdwenen uit mijn gedachten.

In mijn hartstochtelijke beschrijving van de auto’s apporterende hond ben ik volgslagen vergeten Gio, Erica en hun dochtertje te beschrijven. Het kind bezit een buitengewone vrolijkheid en nam mij aandachtig in zich op, zo hangend in de babydrager van zijn moeder. Het lijkt mij een onpraktische aangelegenheid om met zo’n kind te zeulen. De ouders zijn jongeren van mijn leeftijd, waarschijnlijk jonger, waarvan de vader zeer goed blokfluit speelt. Ik werd vanochtend gewekt door het vorlijke gefluit en de kirrende bovenstem die de bambino er doorheen zong. Moeder draagt een lange hippiejurk en vader houdt zijn donkere en lange haren bijeen met een staartje.

Het gezinnetje had ik in Palermo al met enige verwondering gadegeslagen, maar hier in Trapani kwam het tot een eerste ontmoeting. In de bus naar het vermeende hostel, vertelde hij iets over zichzelf. Hij gaf mij een biologisch geteelde, maar verder totaal onbekende vrucht. Ik vroeg wat hij deed, of hij misschien student was. Hij antwoordde dat hij niets was, hoogstens een ‘traveller’ die een jaar lang door Europa wilde gaan toeren. Hij en zij waren afkomstig van een communistische leefgemeenschap in Israël. Op deze tocht bezochten ze allerlei WOOF-boerderijen. Ze werkten daar en deden er hun ervaringen op. Onderwijl bezochten ze allerlei steden.

Geschikte plaatsen om te eten vonden ze hier niet. Want nergens werd vegetarisch eten geserveerd. Ze waren overtuigd veganist, dus ze namen ook geen melkproducten als boter, kaas of anderssoortig dierlijke producten tot zich. Ze voedden zich met alle soorten plantaardig materiaal. Iets wat ik overduidelijk in het hotel merkte. In de wastafel lag een stukje slablad en de gang rook naar een penetrante geur van knoflook. Ongetwijfeld van de salade die ze zojuist gefabriceerd hadden. Ze zaten ook op de grond aan een zelfgemaakt kleedje dat als tafeltje diende.

Ik besefte dat ik voor zulke sterk ideologisch gevormde mensen erg moest uitkijken. Mijn woorden worden op een weegschaal gelegd en van iedere vorm van incorrect taalgebruik ontdaan. Ik heb grote bewondering voor zulke mensen die hun mening zo innig met hun leefwijze vervlechten. Aan de andere kant word ik met een afkeer vervuld. Immers, kan je zo ideologisch leven als het leven door de tegenovergestelde ideologie zo overheerst wordt. Je kan natuurlijk niet twee heren dienen. Ik merkte het in de poging om bij een taxichauffeur de tocht voor de helft van zijn vraagprijs af te dingen. De taxichauffeur week er gelukkig niet voor. Ik kan niet tegen zulke daden. Er is al genoeg uitbuiting waar ik onbewust aan meedoe. Daar wil ik ook niet nog eens bewust aan deelnemen.

Ik neem afscheid, maar niet zonder te zeggen dat ik van mijn vrienden houd en ze mis. Soms meen ik te kunnen leven zonder vrienden, maar nu ontdek ik van wat voor een groot belang vrienden zijn. Ik weet dat ik door ze gedragen wordt zoals Erica haar dochtertje draagt. Met een glimlach en met moederlijke liefde. Ik kan de gedachten van mijn vrienden niet lezen van deze afstand, hoogstens voelen. Ik kan in alle eerlijkheid niets anders zeggen dat dat ik wel als een Erica met mijn vrienden in gedachten rondloop en alles in mij opneem, alsof zij met mij meekijken.

21.15 uur, Trapani

Uiteindelijk vertrok een bus naar Erice. Op zondag rijden slechts 4 bussen (heen en terug) naar het stadje. Op deze manier lijkt het plaatsje op een eiland op 750 meter hoogte, die omringd wordt door land. Ik stapte in en onmoette dezelfde bijrijder als gisteren. Zijn grote bril maakte hem wat sullig en de pukkel op zijn kin deed de rest. Hij stelde zich erg aan als hij een meisje zag lopen. Alsof een hond een andere hond ziet, boordevol argwaan en nieuwsgierigheid, ongetwijfeld vermengd met een dosis geilheid. Als die aandacht verdween als sneeuw voor de zon wanneer de dame een heer tegemoet liep en een kort moment in een innige verstrengeling met diezelfde heer verwikkeld was. Ik zag de ogen van de bijrijder afkijken van het amoreuze tafereel en denken ‘O die heeft al een vriend.’

Ik was de enige passagier in de bus. De bijrijder en de chauffeur waren in een drukke discussie verwikkeld. Soms schreeuwden ze over elkaar heen. De bus stopte ergens midden op de weg en beide heren stapten uit. Even later bleek de vrede gesloten te zijn toen ze zwijgzaam weer instapten. Een paar straten verder deed zich hetzelfde voor, maar nu overhandigde een voor mij onbekende derde een sleutelbos. De chauffeur snelde achter zijn stuur en binnen luttele seconden schalde een radio door de bus. De drukte van de presentatoren en het stadiongeluid op de achtergrond gaven aan dat het om een voetbalwedstrijd ging. Tijdens de reclameboodschappen spraken de bijrijder en de chauffeur met elkaar. Tussen hen hing het bordje dat passagiers verbiedt om met de bestuurder tijdens het rijden te spreken. De chauffeur blafte een kort moment tegen de bijrijder. Met een schok stopte deze midden in een volzin. De voetbalwedstrijd was weer aan de gang, dus kop houden. We reden een paar kilometers om, om een dorp aan te doen. Een andere man, met op zijn grote neus van hetzelfde formaat, stapte in. Hij gaf de chauffeur en de bijrijder een hand bij wijze van groet. Ik dacht dat hij mij zou overslaan, maar nee hoor, hij liep door en gaf mij eveneens een hand, vergezeld met een vriendelijk knikje.

We klommen de berg op, wat met veel discussie gepaard ging en ik verbaasde mij over het prachtige panorama dat iedere haarspeld hoger weer mooier werd. De zee leek wel een badkuip waarin het water zachtjes golfde. Erice zelf was onzichtbaar gehuld in een dik wolkendek. Maar ik zag vanaf deze hoogte uiterst goed de Egueli-eilanden en meende zelfs de kust van Afrika te zien, wat natuurlijk onmogelijk is vanaf hier. Maar het idee maakte het panorama nog mooier dan het al was.

Erice was in mist gehuld. Ik zag elleen maar mist om me heen toen ik uitstapte. Bij de bushalte stonden zowaar Gio, Erica en hun bambino op mij te wachten. Ze vertelden van de schoonheid van dit stadje en vooral dat het er koud was. Ze gaven me een plattegrondje van de stad en stapten in de bus. Ik liep in de richting waarvan ik dacht dat daar het kasteel zou zijn. De mist liet af en toe bij een windvlaag een flard van de honderden meters beneden mij zien. Wat moest dit bij helder weer mooi zijn.

Maar bij het kasteel werd ik bevangen door de mist die ongewoon dicht was en mij slechts enkele meters zicht gaf. Het kasteel werd hierdoor nog geheimzinniger en ik voelde de geest van Keats en Byron. Op een bankje baarde ik een gedicht, dat als een harde drol uit mijn darmen kwam. Zonder af te vegen legde ik het weg toen het gereed was. Hierbij hielp vooral de heldere zon die de stad scheen en de mist in goud veranderde. Dit was zeer indrukwekkend, nog nooit had ik het schouwspel van de zon zo gezien en beleefd. Andere keren zag ik kort de zee en zag hoe mooi Erice wel niet ligt. Wat een wonder dat deze strategisch liggende stad een bombardement bespaard bleef. Ook zag ik de zon schijnen door de wolken alsof het de maan haar ronde schijf was. Vol licht en achter mij de mist en geroezemoes van mensenstemmen, die geesten bleken te zijn.

Ik slenterde door de verlaten straatjes. De huizen leken eenzelfde verlatenheid als Pompeii uit te stralen. De smalle straatjes van ingelegd steen en de kleine huizen, met slechts een deur en hoogstens een enkel raam, bevestigden dit vermoeden. Alsof het hele dorp was leeggelopen door een aardbeving of vulkaanuitbarsting. De kronkelsteegjes en de mist zorgden ervoor dat ik verdwaalde. Ik moest de laatste bus wel halen, maar ik raakte totaal niet in paniek door deze dwaalactie. Sterker nog, het bracht een soort serene rust over mij. Alsof ik het onder het dikke wolkendek lag om even later in een eeuwenlange slaap te geraken. Om over vele jaren weer wakker te worden gekust door een prinsesje. Want dat leek het alsof de tijd van rond 1500 nooit verder was gekropen. Deze serieuze stilte maakt op mij bijna nog een diepere indruk van Pompeii. Omdat hier alles heel was overgeleverd en niet in puzzelstukjes zoals in Pompeii.

Al de tijd verbleef ik zo in Erice, al wandelend door de smalle straatjes die menigwerf meer aan steegjes deden denken. Ik voelde mij een Goethe op toeristentocht door Sicilië. Want hoe druk zouden deze straatjes wel niet zijn op een warme, drukkende zomerdag? De straten zouden uit films bestaan Japanners en Amerikanen. De kerken zouden dan wel open zijn, maar hoe leer je een stad beter kennen dan in uitgestorven straten? Ik hoorde mijn voet echoën van de stenen muren van de huizen. Goethe had gelijk, de mensen op Sicilië wonen echt in krappe huizen die aan Pompeii doen denken. Al die jaren is er weinig verandering opgetreden. Ik deed deze constatering in een stad waar Goethe aan voorbijging. Hij had geen belangstelling voor de Middeleeuwen. Ik moet naar de Middeleeuwen om Goethe te begrijpen, aangezien de Sicilianen tegenwoordig ook in grote huizen wonen met veel ramen.

De terugreis leverde eenzelfde tafereel op als de heenreis. Dezelfde chauffeur en dezelfde bijrijder begeleidden mij op de weg terug. Nu zag ik allen lichten die aangaven dat de bebouwing tot ver buiten de stad reikte, maar verderop bleek het land evenzeer in duister gehuld als de Middellandse Zee. Wat ben ik toch op een mooie plaats beland, dacht ik bij mijzelf en complimenteerde mij met m’n goede smaak en schitterende ideeën. Daarbij betrok ik het lot van de mist niet in de minste plaats.

In de stationsresaturatie zag ik hetzelfde meisje weer, ze groette en keek me nu op een indringende wijze aan. Ik groette in een beleefde blos terug, maar ging niet verder. Na het drinken van de cappuccinno en het lezen van een hoofdstuk Tolstoj vertrok ik weer. Te verlegen om verder te gaan. Maar misschien was het de romanticus in mij, die meer geniet van de fantasie en het idee hoe het zou zijn met, dan aan het daadwerkelijke feit. Gelukkig in het idee, maar niet in de werkelijke liefde. Dan is de lol er snel vanaf leert mijn ervaring. Ook dat kan natuurlijk aangenaam drama opleveren, hoewel dat bij mij meer op een tragedie lijkt, waarbij de held het onderspit moet delven. Dat overdacht ik toen ik mijn spagetti in een goed restaurantje tegenover het station at. Voor 10.000 lire at ik een koningsmaal. Ach geluk is zo relatief. En wie weet, zwaait het meisje van de stationsrestauratie me uit voor vertrek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten