Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

dinsdag 16 januari 2001

21.30 uur, Napels

Vandaag is de Renaissance misschien echt ingetreden. Boordevol zit ik met de dingen die ik in Pompeii gezien heb. Wat voor een ongelooflijke ervaring dat op mij achtergelaten heeft, kan ik op dit moment nog niet inschatten, maar groot is ze zeker. Ieder gebouw vraagt om zijn eigen aandacht en het lukte mij niet om al die schoonheid in een keer te vatten.

Ik begon op de verkeerde plaats, achterin de stad en bezocht het amfitheater als eerste. Het is het oudste dubbeltheater dat nog aan ons is overgeleverd en het is, net als alles in Pompeii, zeer gaaf. Met een beetje fantasie zie je een heel gladiatorengevecht voor je ogen spelen. Ik zat daar dan ook lange tijd te staren vanaf een zetel naar het denkbeeldige schouwspel beneden. Later zwierf ik wat door de gangenstelsels. De bezoekers moeten hier snel binnen en buiten zijn gekomen, aangezien er veel uitgangen zijn. De doorstroom moet perfect zijn geweest. Iets waar moderne architecten nog een lesje van kunnen leren. Ondertussen stond er boven in het theater, waar 12.000 mensen in pasten, een gids te praten. Ik verbaasde mij over de goede akoestiek. Zelfs het knarsen van het grind onder de voeten kon je in iedere hoek van het ovale bouwwerk horen.

Ik liep door, mijn jas had ik in mijn tas gedaan omdat de zon warm op mij scheen. De eerste huizen maakten grote indruk op mij. Zoals het huis van Trebius Valens dat blonk in zijn kleurenpracht. Ik zag er mooie afbeeldingen uit de Ilias. Ik verbaasde mij om de grote gaafheid van de beschilderingen. Ik verwonderde mij bovenal dat alles zo binnen handbereik was. Ik kon doen wat ik maar wilde met de beschilderingen. Vaak verkeerden de schilderingen in een deerniswekkende staat, die ongetwijfeld door de miljoenen bezoekers is veroorzaakt. Soms zag ik zelfs krassen van mede-eentwintigste-eeuwers. Ik vond het toerisme een vorm van barbarij. Wat zou Trebius ervan gevonden hebben als hij wist dat we 1921 jaar na zijn dood ongegeneerd door zijn huis lopen alsof het de onze is. We banjeren in ons toeristenkloffie langs zijn allerheiligste tempel, zitten wellicht op de richel ervan, zonder ook maar enige vorm van schaamte. Alsof dat nog niet genoeg is, bekrassen we nog zijn beschilderde stucwerk. Erger kan toch niet. Ik heb het met het verkoolde lijk van zijn geliefde Trebius absoluut te doen.

Het huis van Venus zag ik voor een bordeel aan, wat op zich goed mogelijk is door de vele kleine kamertjes die ik zag. De stad van zo'n 20.000 inwoners kende er meerdere. Hier zag ik grootse wandbeschilderingen van Mars en Venus in haar schelp. Wat zou Bottinelli hebben geschilderd als hij dit had gezien, vroeg ik me af. De schoonheid van het tafereel was subliem en dat terwijl de schilder onbekend is. Als een stad als Pompeii al zulke grote schilders had, wat zou er in een stad als Rome wel niet gehangen hebben in het keizerlijk paleis.

De nauwe straatjes en de zijstraten die alleen maar door blinde muren omgeven worden, deden mij vreemd aan. De zijstraten kennen geen enkele opening in de muur en dat geeft de straat een kale indruk. De straat waar uitgesleten gleuven de karrensporen markeren, wordt op elke hoek gekruisd door twee of drie hoge stenen. Dat was voor de voetgangers, zodat ze zonder natte voeten te krijgen, de weg konden oversteken. De hoofdwegen geven een gezellige indruk en het zal er op een gewone dag wel gezellig druk geweest zijn. Veel barretjes, of termopolia zoals zij die noemden, liggen aan de hoofdstraat, de 'via dell' Abbondanza'. De toonbanken zijn met mooie stenen belegd, waarin grote ronde gaten zitten, zodat ze daar de drankjes konden bereiden.

Ik stelde me een Pompeiische voor die haar man Tiborius weer eens kachel zag thuiskomen. 'Ben je weer bij Asellina geweest', roept ze kwaad. Ik hoor het schallen vanuit een huisje in de buurt van de Porta Nocera. Veel honden en katten zullen hier hebben rondgelopen. Vooral honden denk ik. De grote woningen hebben bij de ingang een mozaiek met een hond daarop afgebeeld. Eronder staat 'cave canen' (= pas op voor de hond). Niets van het 'welkom' wat Goethe na zijn Italiereis in Weimar op zijn deurmat liet plaatsen. De Pompeiianen waren gek op honden blijkbaar. De honden zijn nog steeds gek op Pompeii, want er lopen hier heel wat rond.

Ik werd op het Forum lange tijd gevolg door een schattig hondje. Met haar lieve, donkere oogjes keek ze mij aan en liep lange tijd achter mij aan. Ze drentelde wat om me heen en kwispelde enthousiast met zijn staart. Ik raakte het hondje met geen vinger aan, want je weet niet wat voor een ziektes ze onder de leden hebben. Laat staan dat ze bijten, dan verlaat ik hondsdol Italië!

Een suppoost die zich moest vervelen, gaf twee jonge en beeldschone meidsje uit India een privérondleiding. Hij sprak in gebrekkig Engels en liet ze alles uitvoerig zien. Onderwijl liet hij geen moment onverlet één van de dames, de mooiste dat was ik helemaal met hem eens, te omarmen en zelfs met zijn hand in de richting van het heupwiegende achterwerk te gaan. In het voorbijgaan hoorde ik hem zeggen. 'No they don't do anything, but don't touch.' Hij wees naar het schattige hondje dat van mij naar hen was gelopen. Eén van de meisjes merkte op dat er wel veel honden rondliepen. 'Yes', zei hij snel, 'their are more dogs then women.' Ik zag zijn hand over de rechterbilronding van het mooie meisje strijken in zijn rondleidingsmanoeuvre, die hij blijkbaar met iets teveel liefde gaf. Ik had het met het meisje te doen. Ze kon nooit jonger zijn dan 16 jaar. Maar ik ben slecht in het schatten van leeftijden.

Ik heb de pretentie om schrijver te worden, dus de twee theaters die Pompeii telt, mocht ik onder geen beding overslaan. Vooral de kleine kreeg mijn bekroing. Dit theater met 1000 zitplaatsen heeft het Griekse theater als voorbeeld. Het stamt uit de eeste eeuw voor Christus. De stenen zitplaatsen zijn er allemaal nog en ik ging weer op de achterste rij zitten en zag in mijn verbeelding een mimespel. Die was in die tijd ongekend populair in de Romeinse theaters. De akoestiek was hier overweldigend, maar wellicht kwam dat helemaal alleen hardop 'Egidius, waer bestu bleven, mi lanct na di gheselle mijn' voordroeg. Mijn stem klonk zo prachtig en overtuigend dat ik mijzelf als voordrachtskunstenaar helemaal zag zitten. En wij maar tobben met geluidsinstallaties. De Romeinen hadden Philips totaal niet nodig.

Het grote theater heeft een grandioos decor: de prachtige bergen die achter de stad liggen. De 5000 toeschouwers zullen ongetwijfels hiervan genoten hebben terwijl de nieuwe tragedie van hun eigen tragediedichter werd opgevoerd.

Helaas was het huis van de tragediedichter gesloten, maar het zag er groots en bekoorlijk uit. Ik zag een Pompeiische Hendrik-Jan erdoor rondlopen. Hij weigerde met een slechte schrijver als ik te spreken. Nee, gebaarde hij, jij bent niet goed genoeg. Laat het gevoel toch eens wat meer los en geef de natuur de ruimte in je werk. Hij draaide zich om en knielde voor zijn huisaltaar. Zwijgend vervolgde ik mijn weg. Hij heeft gelijk, zo'n huis als hij jeeft, zal ik uit mijn prularia nooit halen. Ik haalde twee versgeschreven gedichten uit mijn jaszak, verfrommelde ze en wierp ze nog in de richting van zijn huis. Maar zijn waakhond ving ze tijdig op.

Ik bezocht het bordeel, een donker huis met enkele peeskamertjes naast elkaar. De lengte van de stenen bedden gaven weinig ruimte. Er waren geen lupi. Een lupa is een wolvin, zo werden vrouwen destijds aangeduid als ze een man lokten. De Indiase komt daarvoor dus niet in aanmerking. Hoewel ik het 'voorspel' gemist heb. Hoe zouden ze die kamers afgeschermd hebben, vroeg ik mij af. Ach, een gordijntje doet wonderen, was het vermeende antwoord. In de centrale hal, gang is een beter woord, hangen een vijftal fresco's. Eigenlijk nog zes, maar van eentje is slechts het bed op de hoek te zien, compleet met een been. De vijf andere laten laten allerlei mogelijke standjes zien. Die Romeinen waren inventief. Vooral de wolvinnen. Driemaal ligt ze bovenop, al lijkt het twee keer meer op zitten. De derde keer ligt ze met haar rug bovenop hem. Een moeilijke stand die voor beide partijen veel ernergie vraagt. Ik had niet de indruk dat het anaal was. Een keer op z'n hondjes en als laaste stond een pijpende lupa afgebeeld. Kortom er werd een stripverhaal weergegeven hoe het moest. Onderwijl ijsbeerde een agent van het museum voor de deuropening. Hij was zeker bang dat ik door de platen dusdanig opgewonden was geraakt dat ik een kamertje zou induiken, op het stenen bed zou gaan liggen en in een hard wolvengehuil zou uitbarsten. Dat alles in de poging een lupa de 'lupanere' in te lokken. Dat deed ik niet, want ik wist dat er hoogstens een hoopje as op mijn gehuil zou afkomen.

De zon hing al laag over de zee en ik spoedde mij naar de villa dei misteri. Als toetje van mijn antieke maaltijd. Het huis bezit enorme afmetingen en je kan er makkelijk verdwalen. Wat een ruimtes. In de eetzaal zijn de mooiste fresco's van Pompeii. In prachtig rood wordt daar de cycles van de mysterieën uitgebeeld. Het gaat om een afbeelding van een inwijdingsriten van de Dionysuscultus. Iets dat door de Romeinse overhied indertijd verboden werd. Maar hier hadden ze er blijkbaar lak an. Het ging er hard aan toe, want martelingen behoorden ook tot de inwijdingsriten, wellicht een soort ontgroening. De mensen en goden op de beschilderingen zijn er beweeglijk en met een aardig perspectief weergegeven. Ze bezitten ook een ongekende helderheid. Hoe mooi zou het niet geweest zijn om bij die schatrijke mensen te eten. Als je dit vergelijkt met de Middeleeuwse schilderkunst, vormt dit een groot contrast. Ik was vervuld van de afbeeldingen. Ze lieten wel een andere indruk op mij achter dan Michelangelo. Maar misschien komt dat doordat ik niet in de Dionysuscultus en wel in het Christendom ben ingewijd. Dezelfde martelingen, maar een ander gevolg.

Het avondmaal genoot ik in de pizzeria Di Matteo, waar ook Clinton een pizza nuttigde. De kwaliteit was zeer goed en ik genoot van het versgebakken etenswaar. Toen ik de metropolitan nam, rende een hond voor mij uit. Boos keek een Italiaanse naar mij en vroeg of ik mijn hond niet kon aanlijnen. 'Nee, het is niet mijn hond', gebaarde ik. Mijn hond is schattig, kijkt mij lief aan met zijn donkerbruine ogen en kwispelt als hij achter mij aanloopt. Maar die hond loopt nu rond in de stad van mijn dromen. Immers Pompeii is vanaf nu altijd in mijn gedachten.

Misschien dat ik het op de terugweg nogmaals bezoek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten