Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

zaterdag 20 januari 2001

21.15 uur, Trapani

Vanuit Albergo Messina groet ik. Ik ben moe van het sjouwen. Gisteravond ontdekte ik bij het lezen van Goethe en verschillende reisboeken dat ikk de plaats Monreal met haar dom absoluut niet missen moest. ‘An absolute must’, meldde mijn Lonely Planet. Ik besefte mij dat daar alleen vandaag een mogelijkheid voor bestond, aangezien ik vandaag moest vertrekken uit de Albergo Vittoria in Palermo.

Vanochtend rekende ik af en vertrok naar het station. Ik vroeg de VVV hoe Monreal te bereiken is. Nu, dat bleek eenvoudig te zijn. Ik liet mijn bagage bij de bagagedienst achter en vertrok. Ik moest overstappen op de Piazza Independenza naar een andere bus. Wonder boven wonder hoefde ik nauwelijks te wachten op het ding. Maar het apparaat was nauwelijks op weg of allerlei piepers gingen af om aan te geven dat er iets mis was. Een aantal malen opstarten waarbij de lichtkrant vooraan in de bus allerlei rare formules liet zien en de bus vervuld werd van een vreemd melodietje door de luidsprekers, mocht niet baten. Het leek wel om een computer te gaan in plaats van een bus. Maar de bussen reden af en aan en we stapten snel in een volgende.

Het uitzicht was, alweer, adembenemend. Hier in de gouden schep, dit zijn de bergen die Palermo als een schelp omhelzen, zijn de panorama’s ronduit schitterend. Het blijft verrassend hoe mooi de bergen aan de Middellandse Zee wel niet pronken en hoe mooi de Sicilianen hun steden wel niet hebben liggen. Jammer dat ze zoveel verknallen met hun gebouwen.

Monreale bevat een grote Duomo boordevol met 12e en 13e eeuwse mozaïken. Persoonlijk vind ik de mozaïken van Ravenna mooier, fijngevoeliger. Zeker deze mozaïken maken grote indruk, vooral ook omdat iedere centimeter muur bedekt is, maar ze barsten een beetje uit hun voegen. Ik vind ze iets te pompeuss, te showerig. Jezus, die de complete absis vult en de bijbelverhalen die, volgens de gids, de hele bijbel uitbeelden. Dit is grote onzin. Job, Jona en de verhalen van Mozes en de uittocht uit Egypte ontbraken bijvoorbeeld. Vooral Genesis en de Evangeliën kwamen aan bod.

Mij spraken niet de details aan, maar veel meer de thematiek van de afbeeldingen. Veel verhalen met water kwamen aan de orde. Zeer uitgebreid werd de zondvloed weergegeven. En de dronkenschap van Noach, waar ook Michelangelo in de Sixtijnse kapel aandacht aan besteedt. Blijkbaar een mooi thema om uit te beelden, net zoiets als lot en zijn dohcters, die hier overigens ontbrak.

De afbeeldingen op zich spraken me meer aan dan de details van de afbeeldingen. Ik vond dat ze redelijk grof en primitief te werk waren gegaan. De schapen van Ravenna bezitten veel meer expressie dan de schapen van Monreale. Ook de gezichtsuitdrukkingen spraken me minder aan. Verder viel mij op dat de goudkleurigheid met de weinige verlichting door de ramen de mozaïken in duisternis verhulde. In Ravenna leken de kerken meer te kunnen teren op hun natuurlijke verlichting, maar de herinnering kan ook veel verdichten. Het kleurgebruik in Ravenna vond ik ook mooier.

De kerk ziet er van buiten prachtig uit. Pompeus en grof gebouwd. Het deed mij sterk aan de Normandische stijl denken. Veel Engelse kerken kunnen zo’n opbouw hebben. Net alsof de buitenkant er alleen is om de monumentaliteit uit te drukken. Verdere decoratie ontbrak, behalve de twee oude deuren dan die erg mooi bewerkt zijn in de 12e eeuw.

Ik moet toegeven dat ik het alles met een tekort aan rust en geduld bekeek. Vooral ook omdat ik toch graag zo snel mogelijk naar Trapani wilde. De tocht naar Trapani zou immers 2,5 uur duren, voor een afstand van rond de 100 kilomter. Een lange tijd, maar de tocht vond ik mooi. Prachtige bergen afgewisseld door mooie stranden. Zoals de Middellandse Zee met haar zilverachtige gloed, de wolken weerkaatste was een kus voor het oog. Maar ook zoals de bergen aftekenen tegen de zee, of de binnenlanden die met geen enkel ander land zijn te vergelijken. Wellicht komt dit door de andere vegetatie die soms de bergen een woestijnachtig karakter geeft.

Deze schoonheid zag ik met een bijzonder meisje tegenover me. Met haar gezicht in een scheve houding deed ze me aan een beeld van Bernini denken. Als ik beeldhouwer was, had ik haar als model voor een beeld gevraagd. Haar wangen leken gepolijst en haar dromerige blik deed aan een madonna denken. Het leek net of ze de genade Gods in haar ogen kon bezitten. Het mondje was net zo fraai gesloten als bij een sculptuur. Wat jammer dat ik haar niet kon beeldhouwen. Dat zou teveel van mijn motorische vermogens eisen. Schrijven gaat mij al zo moeilijk af, laat staan een beeld kneden uit steen. Ik zou van de mens een varken maken en omgekeerd.

De trein reed in snelle vaart langs Segesta en ik zag nog net een tempaan van de Dorische tempel achter een berg opduiken. Hier moet een prachtige Griekse nederzetting liggen, compleet met theater. Jammer dat de trein daar slechts eenmaal per dag stopt. Mijn trein in elk geval niet.

In Trapani kwam ik twee, of beter gezegd drie, andere reizigers tegen. Ik had ze al twee keer ieder gezien, maar nog niet gesproken. Hij, Gio uit Israël en Erica uit de VS. Zij droeg half onder haar jas een bambino (=baby). Iets wat ik de eerdere keren met verbijstering had gadegeslagen. Hoe kun je nu op reis gaan met zo’n klein kind? Maar ze waren al twee weken onderweg vanuit Israël en wilden als het weer beter wordt, naar boven trekken.

Zij wilden eerste met mij naar het 750 meter hoger gelegen Erice, een Middeleeuws stadje. Daar ergens in de buurt zou het jeugdhostel zijn. We werden bijna voor 50.00 lires meegenomen door een taxi-chauffeur, maar gelukkig vonden we een bus. Korte tijd later vertrok het ding en we vroegen naar de halte van het jeugdhotel. De vriendelijke man gaf ons een kaartje met een enigszins onduidelijke schets en hij vertelde hoe we moesten lopen. We wisten niet dat de verhoudingen buiten de werkelijkheid waren weergegeven. Zodat de afstand circa vijf minuten lopen leek.

De halte was sneller dan we verwachtten. We hadden nog het gevoel in Trapani te zijn. Maar nee, hier was het echt. De bus moest nog lang wachten voordat we alle bagage bijeen hadden geschraapt en we gingen dapper en goedgemutst onderweg. De tocht voer loodrecht omhoog en door de extra belasting van een rugzak en bambino deinde de tocht uit tot een half uur, voordat we het vermeende gebouw vonden. Prachtig tussen de bomen gelegen en met een wonderschoon uitzicht over de Middellandse Zee waar de zon achter de eilanden van Egadi onderging. Een stel honden en katten begroetten ons vriendelijke en met enthousiasme en bravour. Maar het huis was leeg. Ik stelde voor tot vijf uur te wachten maar niets gebeurde.

Alleen bezat een van de twee honden de eigenaardige gewoonte achter rijdende auto’s aan te rennen. Wanneer hij een auto hoorde aankomen, dook hij op zijn voorpootjes in een starthouding om met een noodgang blaffend de auto achterna te rennen. De andere hond die mijn voorkeur genoot, was erg lief en aanhankelijk en kon heel enthousiast reageren. De katten waren meer met de containers bezig dan met ons. Er bleef niet veel anders over dan naar beneden te gaan. Hoe mooi het uitzicht ook was, de jeugdherberg ging er niet open van. We strompelden weer naar beneden. De zwarte hond die lieve en aanhankelijke, liep een eindje op maar dwaalde al snuffelend van ons af. De blonde hond, die met die tic, liep dan voor ons, dan achter ons. Hij rende soms nog een auto achterna om zich weldra weer bij ons te voegen. Het viel mij vooral op hoe goed hij zich bewust was van het gevaar van het verkeer. Hij zou nooit in een onoplettendheid de straat overrennen maar zigzagde door het verkeer op weg naar de overkant. Gelaten en ontspannen.

Tot we bij een kruispunt kwamen. Gio probeerde een pension te regelen en Erica liep een weg in, op aanwijzing van een bordje waarop ‘Austo’ stond met een bed ernaast getekend. De hond liep met Erica en het kind mee, hij koesterde blijkbaar een beschermneiging voor kleine kinderen. In zijn beschermplicht hoorde ongetwijfeld het meerennen met auto’s. Dit is een stuk hondenpsychologie van mijn kant.

Toen de groep compleet was en we weer verder liepen op zoek naar een bushalte hoorden we het getik van vier poten op het wegdek niet meer. Ik draaide mij om en zag de hond nog naar ons staren. Hij leek echt afstand van ons te nemen. We kwamen te ver van zijn huis. Toen ik mij verderop nogmaals omdraaide was de plek leeg, alsof er nooit een hond gestaan had. Maar mijn ogen zagen er nog altijd een hond droefgeestig staan. Wat kunnen straathonden toch voor een indruk op je maken. Hoe vies ze ook zijn. Ze blijken uiterst sympathieke wezens te zijn. Die je geen haar krenken, maar die je ook niet moet aanraken.

We vonden na lang lopen een pension. Nu zit ik daar te schrijven op mijn kamer. Het is een royale ruimte, die wel twee keer zo groot is als het Parlemaanse broertje. Gio, Erica en Bambina liggen aan de overkant van het gangetje. Ik kruip snel mijn bed in, want ik ben moe.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten