Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

woensdag 10 januari 2001

Florence

De Belg zijn bevindingen bleven beperkt tot: ‘wat een mooi weer vandaag’; en: ‘ben je daar en daar geweest?’ Hij wachtte mijn antwoord niet eens af en zei meteen: ‘Mooi hè?’ Diepe beschouwingen over geloof, hoop en liefde bleven gelukkig uit. Hij ratelde aan één stuk door en keek onderwijl in een brochure over Basel. Mijn verhaal ving hij niet op, want hij vroeg de vragen enkele momenten na de antwoorden. Zoals: ‘Ben je al in Venetië geweest?’; of :‘Blijf je nog een nacht hier in Ravenna,’ terwijl ik mijn tas al aan het inpakken was. Vooral vanmorgen kwam hij goed op dreef. Ik heb deze kostbare eerste uren nodig voor het ontwaken. Hij bleek echter nog wakkerder dan een fris hoentje te zijn.

In de trein naar Bologna besloot ik de rest van mijn dag daar door te brengen. De avond wilde ik voor Florence gebruiken. De dag op reis naar Ravenna had mij geleerd dat in de middaguren geen jeugdherberg open is. Ik zat in de stoptrein op een onbeduidend tweederangs lijntje en zag een groep kakelende kinderen ergens bij een nietszeggend dorpje binnenstappen en bij een groter dorp, of misschien zelfs een klein stadje, uitstappen. Ongetwijfeld gingen ze naar de Scuola Elementare of een vervolg daarop.

Mijn orgeldocent Erik van Bruggen raadde Bologna aan vanwege de prachtige orgelcultuur. Volgens hem zou dit de enige stad in Italië zijn waar op orgelgebied nog wat te beleven valt. De rest zou alleen maar zwaar verbouwde troep zijn. Ik kom hier tot eenzelfde conclusie. Op het terrein van orgels stelt Italië weinig voor, niets zelfs. En het ‘paradijs’ Bologna heeft meer weg van een stuk bos ter grootte van een krant. De weinige villaatjes tegen de heuvel heb ik alleen van zien, mijn oren mochten het geluid van de appetijtelijk aandoende instrumenten niet bekoren. Ik zag wel één van de oudste orgels van Italië, maar het beeld dat op mijn pupil had moeten staan, is er niet. Het desbetreffende instrument in de S. Petronio was zo weggemoffeld rond het altaar, dat ik het front nauwelijks kon ontwaren. Daarbij beletten de talloze pilaartjes mijn weg, zodat ik onmogelijk het ommuurde Jericho kon veroveren. Zelfs al liep ik zevenmaal om het verborgen instrument heen –voor volledige rondjes werd mijn weg teveel versperd- mijn gebed van omvallende paaltjes kreeg geen gehoor. Voor de cd’s die in een vitrine gestald waren voor verkoop, was ik te laat. Ik zag ze nog liggen tijdens de openingstijd van het winkeltje, maar toen ik ’s middags een reuzenaanschaf wilde plegen, was de museumwinkel gesloten.

Zeker, Bologna doet niet onder voor menig Nederlandse stad. De oude gebouwen; het formaat van de S. Petronio en vooral de onafheid (lees: onvoltooidheid) ervan. Het kleine orgeltje in de kapel van de S. Domenico deed mij eveneens iets. Maar dat doen meer gebouwen en orgels, daar hoef ik niet persé voor naar Italië. Zou ik mijn rijke culturele belangstelling beginnen te verliezen? Vanmiddag zag ik een vaas ergens in een vitrine staan. Vol belangstelling stiefelde ik erop af, maar bij het zien van het kaartje waarop de uitleg van het voorwerp stond, maakte zich een viel mijn verwachting van de culturele afgrond: het ding was nog gloednieuw: het voorwerp stamde uit de 16e eeuw! Dat betekent toch waarlijk niets!

Niet dat ik spijt heb van mijn bezoek aan Bologna. Ik kan iedereen vermeldden: ik ben er geweest; maar ik begin te merken dat het dagelijks zien van mooie gebouwen en prachtige kunstwerken mij tot een cultureel verwend mormel maken. Het krijgt iets van een luimende werking op mij. De verbazing van weleer maakt plaats voor het uitbuiken na een overvloedige maaltijd. Ik krijg totaal niet het gevoel en inzicht van ‘het opnieuw geboren worden’-syndroom; of het ‘opnieuw door de baarmoeder gaan’-gevoel; zoals menig Italië reiziger voor mij had. Is het de vergiftiging van onze tijd die daar debet aan is? Tegenwoordig kan je virtueel door een museum sjokken, terwijl je thuis lekker in je luie stoel zit. Geen lastige zeurgrage en snurkende Belgen meer om je heen; geen doodzware rugzakken meer op de rug; geen onbetaalbare pizzatentjes meer! Nee, nu hoef je alleen maar in te loggen en voor het overige hoef je alleen maar de instructies op het scherm te volgen. We are living in 2001! You know babe!

Ik nam de verkeerde trein vanaf Bologna en kwam uit op een station ver buiten Florence. Ik liet mij teveel leiden door het Sicilië gevoel, aangezien de trein zou doorrijden naar Agrigento. De sfeer in de oude, roestige en asbakloze trein was erg gemoedelijk. Een mannetje met een even oud en roestig karretje reed door de gang en probeerde zijn koffie te verkopen door met een belletje te klingelen. Een dikke vrouw, gehuld in meters rok, liep luid schreeuwend en mopperend achter een kind aan, terwijl ze het af en toe een kwade mep op het achterwerk gaf. In de coupé naast mij voerden twee mannen een luidkeelse discussie, die als ik de taal verstond, woordelijk te verstaan was. Het leek meer op een oorlog dan een gesprek. Alleen de bommen en granaten ontbraken. Mensen, afgeladen met koffers, plastic zakken, dozen en andere ongemakken liepen door het smalle gangetje. Daar moet ik zijn, dacht ik enkel. Die gedachte bleef mij beheersen, zelfs toen ik op het verkeerde station terechtkwam.

In de coupé waarin ik zat, stapte gelijktijdig een erg vriendelijke jongen. Hij vroeg aan mij, in het Italiaans, of ik er bezwaar tegen had als hij een sigaret rookte. Ik maakte hem duidelijk dat ik geen Italiaans sprak. ‘Sorry,’ merkte hij op en stelde –hoogstwaarschijnlijk- dezelfde vraag in het Engels. Ik antwoordde dat ik er geen enkel bezwaar tegen had, dit was toch immers een rookcoupé en zelf lustte ik er ook wel eentje. Hij zei vervolgens dat hij het altijd eventjes vroeg omdat er nogal eens mensen bezwaar maakten, zelfs in een rokerscoupé, waar je dergelijke taferelen toch kon verwachten.

Hij zat er lekker onderuitgezakt bij en las een Italiaans glamourtijdschrift. Ik vroeg mij af of de beste man werkelijk een Italiaan was. Zijn handen scharrelden in zijn jonge rode baardje en zijn haar bezat eveneens dit rossige kleurtje. De beste man kon onmogelijk een Italiaan zijn, maar ik wilde hem niet al teveel storen. De trein gleed uiterst traag door het overigens zeer fraaie landschap. Rond de stad Florence bezit het landschap een uitermate vriendelijke uitstraling. De roodharige man –hij kon niet veel ouder zijn dan ik- merkte op dat de trein altijd uiterst traag reed, maar dat kwam, volgens hem, doordat deze trein niet zo belangrijk was. ‘Maar het is de enige trein die op het station .X. stopt. De rest stopt daar niet en ik moet daar zijn.’ Hij was op weg naar zijn vriendin en ik vroeg hem of deze trein dan niet op het centrale station stopte. ‘Nee, deze trein stopt niet bij station Santa Maria Nuovo.’

Mijn analyse klopte; hij was inderdaad niet Italiaans. Hij kwam uit Denemarken en studeerde nu in Bologna muziekwetenschappen. Hij was vervuld van de Italiaanse opera, met name Verdi stond hoog op zijn lijstje van muzikale voorkeuren. Daarom was hij naar Italië gegaan, want hij wilde persé op Verdi afstuderen. Hij vroeg wat ik deed; ik studeerde. Maar wat? Nou, ik studeer Comparitive literature, meende ik. Ik wilde niet de zaak nog ingewikkelder maken dan het als is, door de Nederlandse taal er ook nog eens bij te halen en dat terwijl ik op dit moment alleen vakken voor mijn studie Nederlands volg. O, dat had hij ook gedaan in Denemarken. Maar hij vond dat hij nog niet klaar was en daarom ging hij in Italië muziekwetenschappen studeren.

Het Italiaans had hij redelijk snel onder de knie gekregen. Het scheelde dat hij een Italiaanse vriendin had, voegde hij eraan toe. Want na een jaartje beheerste hij de taal tot aan het zogeheten academische niveau. Met het volgen van de college’s had zodoende weinig tot geen moeite. Ik reageerde enthousiast op zijn verhaal, want ik verwens mij eenzelfde lot. We stapten het station uit en hij vroeg waar dat jeugdhotel dan niet was. Hij meende dat de afstand makkelijk te lopen zou zijn vanaf het station. Maar voor mij begon op dat moment een kwelling. Het vinden van een jeugdherberg in een grote stad blijft voor mij een bevalling. –ik wordt niet gebaard, maar ik baar waarna ik voor mijn gevoel eerder opgebaard wordt-. De Lonely Planet, die ik zojuist in Bologna gekocht had, bracht weinig uitkomst. De Deen kon mij ook weinig helpen en een toegesnelde Italiaan, hielp mij ook een weinig. Toen ik de lange straat doorliep en de brug eindelijk bereikte, bedacht ik mij dat de jeugdherberg vinden een nodeloze bevalling zou zijn. Ik besloot naar het station terug te keren en een trein naar dat Santa Maria Nuovo te pakken. In de Lonely Planet stond deze route namelijk wel beschreven, dit in tegenstelling tot de problematiek waar ik nu voor stond.

Deze reis verliep betrekkelijk rustig en ik stapte zelfs bij de juiste bushalte uit. Ik liep de door de buschauffeur aangewezen straat in. Bij de ingang van een park, stond een vriendelijke dame naar mij te zwaaien, die zojuist nog in de bus zat. Ik stond een beetje verbaasd uit mijn ogen te staren en negeerde haar wenken. ‘Nee,’ schudde mijn hoofd defensief, daar moest ik niet zijn. Het meisje draaide zich om en liep het park in. Ik keek nog eens goed en zag boven het ingangsportaal duidelijk zichtbaar een bord waarop stond dat daar de jeugdherberg was. Zodoende volgde ik het meisje op de lange weg, over heuvels, naar de jeugdherberg.

Maar de Lonely Planet heeft gelijk: het jeugdhostel van Florence, is werkelijk één van de mooiste van Europa. Voor mij doemde een schitterende villa op, wat nog meer weghad van een klassiek kuuroord en de hal waar de receptie gevestigd was, vormde een overweldigend decor. Een hoge koepel boven mij met de prachtigste schilderingen van goden en godinnen, deed mijn oordeel alleen maar eer aan. Ik regelde snel mijn kamer en liep door de lange gangen als een negentiende eeuwse burger die zijn hotelkamer opzoekt. De rugzak op mijn rug, deed de gebruikelijke kruiers vergeten, maar voor de rest voelde ik mij als een groot dichter die zijn maandenlange verblijf in de schone kunststad Florence tegemoet trad.

De medegasten bezitten hier een buitengewone vriendelijkheid, dit in tegenstelling tot de halsstarrige houding van met name de Venetiaanse medegasten. Hier spreken ze je gewoon aan en passeren je niet zo schuchter als je ze in het gangpad tegenkomt. Ik sprak tijdens het gebruik van mijn maaltijd met een jongen uit Chili. Zijn pafferige uiterlijk liet mij zien dat hij niet tot de armste mensen van zijn land behoorde. Zijn Engels was uitermate gebrekkig en ik hoorde de ene constructiefout na de andere.

Mijn kamer deel ik met een Canadese organist. Een meisje uit hetzelfde land, dat borduurt en al maanden door Europa reist, stond gezellig met ons te praten toen we buiten op de veranda een sigaretje rookten. Ze vroeg mij naar enkele Nederlandse auteurs, want ze wilde deze auteurs graag lezen. Wel moesten er Franstalige vertalingen van zijn, want deze taal vond ze een stuk prettiger om te lezen dan Engelse vertalingen. Ik beval maar Mulisch en Grünberg aan, dan weet ze gelijk hoe triest het met onze literatuur letterlijk en figuurlijk gesteld is. De Australiër die erbij stond, bleek zelfs Blauwe maandagen –Blue Monday’s voor hem- gelezen te hebben. ‘Amazing,’ was het enige dat hij kon uitroepen als reactie.

Het gezelschap deed mij vervullen van een buitengewone vreugde. Iedere natie bleek hier wel te zijn vertegenwoordigd, behalve dan medelanders. Er stond bij ons een heerlijke negerin uit New York, die over haar geboortestad in termen van ‘fucking’ sprak. Als zij een kind had, dan zou ze hem nooit laten opgroeien in deze verschrikkelijke stad. ’s Avonds kan je er zelfs niet lopen zonder ‘gun’ op zak. Maar ze had hoofdpijn van de heimwee naar haar geboortestad. Het vele lopen in Europa had ’ten pounds’ van haar gewicht doen verliezen. ‘I’am missing home,’ zei ze met bedreumelde stem en de tranen stroomden over haar wangen. Onderwijl smeet ze wild met een citroen tegen de muur. ‘A natural medication’ tegen de hoofdpijn. Daar komt meer sap van, beweerde ze tijdens één van haar worpen.

Kortom, ik voel mij hier wel thuis. Eindelijk omringen mij mensen, na het beton van Ravenna en de gore mannetjes in Venetië krijg ik het gevoel eindelijk rust te vinden. Misschien komt het ook wel door het pand, want het is werkelijk de mooiste villa. Hier kan je niet als reiziger onverschillig doen; je groet warempel iedereen die je tegenkomt. De muren verwelkomen je in alle oprechtheid en de fresco’s van de receptiehal kussen je liefderijk. Ik word geboren! Onderwijl vraag ik mij af of de gereformeerde trutten zich daarvan bewust zijn. Zouden ze al ontdekt hebben dat ik al langere tijd zomaar verdwenen ben? En zouden de plantjes al uitdrogingsverschijnselen krijgen. Hun plons begint immers al aardig op te drogen…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten