Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

zaterdag 3 februari 2001

15.00 uur, Veenendaal

Ik ben weer terug in Nederland en schrijf nu de rest van het verhaal over de terugreis van Milano naar Leiden.

Donderdag hing ik een beetje rond in Milano. Ik weet nooit zo goed raad met deze stad. Typisch Italiaans is ze niet, daar is ze te modern, te correct, te netjes en te economisch voor. De bekende Italiaanse lichtvaardigheid van ‘morgen weer een dag’ ontbreekt er. De mensen met de zonnebrillen op, zijn in feite het enige Italiaanse aan de stad. Voor de toeristen hangt er echter een idee aan mode en kledingontwerpers. Ze willen hoe dan ook, de onterecht beroemde, Duomo bezoeken. Ze moeten dat ding zien, samen met de even beroemde Gallaria Vittorio Emannuelle II.

Ik heb het niet erg op Milano. Dat gevoel had ik er al bij de eerste aanblik en het lijkt steeds weer bevestigd te worden. Zeker, het station is mooi. Weliswaar mooi door de monumentaliteit. Een enorm gebouw dat qua formaat niet onder doet voor de Sint Pieter. Hoge roltrappen brengen de bezoeker naar beneden, alsof hij Mozes is die afdaalt van de berg. Ook de bogen over de perrons versterken het idee van de kathedraal. Als daar nog het gezang van de omroepberichten doorheen klinkt, waan je je helemaal in de hoogmis. Ze zouden nog een groot orgel ergens moeten neerplanten, achter het grote vertrekbord bijvoorbeeld en dan kan het hemels geluk van de trein helemaal op.

Ik bezocht dus traditiegetrouw de Duomo die telkens weer, mij met een lichte afschuw vult. Van binnen val je echt in het duister en zou je gelijk willen bekeren tot de meest strenge vorm van het katholicisme. Alleen de orgels (vier stuks, twee oude en 2 moderne) kregen mijn bekoorlijke goedkeuring. Daarna vluchtte ik weer snel het stadsgewoel in. De Gallaria de Vittorio Emanuelle II is zeker een blik waard. Het bouwwerk is eveneens mooi door haar monumentaliteit. De Napolese variant, iets kleiner, vind ik subtieler en vriendelijker ogen. Ook is die wellicht beter gesitueerd, niet zo in het oog vragend als de Milanese passage. Toch heb ik met plezier mijn schoeisel laten schaatsen over het schoongeboende marmer. Een activiteit die je in een badkamer of wc met eenzelfde vloersel niet zo intens kan doen.

De uren schoten voorbij, maar ik wilde, hoe dan ook, mijn laatste 10.000 lires besteden aan een museumbezoek. Ik ging naar het Castello Sforzesco voor dat uitje. Voor het grote kasteel staat een prachtig fontein. Deze fontein is eveneens mooi door de monumentaliteit. De grootste waterstraal spuit zo’n 15 meter de lucht in en heeft veel weg van een waterkanon. Het houdt de toeschouwer op de gewenste afstand bij een demonstratie. De medestraalgenoten die over het monument verspreid stonden, zorgden voor een imposante indruk, waarbij subtiliteit vermeden werd. Het meest interessante van de ronde fontein was de afwisseling van waterstralen waardoor je gefascineerd naar het vuurwerk van water kon kijken. Toen ik daar zo zat te kijken naar de afwisseling van waterstralen en de schoonheid van het tutti, besefte ik dat Nederland weldegelijk een fontein heeft: aan de Rotterdamse Coolsingel. Weliswaar bezit de fontein van mijn geboortestad wat minder stralen, maar van eenzelfde ontstaansdatum is het bouwwerk, schatte ik.

Daar ontdekte ik ook de voornaamste reden van het ontbreken van fonteinen in Nederland. De waterbronnen in Nederland moeten minder hoog kunnen komen dan de Italiaanse. Vaak moest in Nederland het water omhoog gepompt worden. Vandaar wel een dorpspomp, maar geen fontein in veel dorpskernen. De stromen water lijken in Nederland evenmin aanwezig te zijn. En we zien al zoveel water om ons heen, dat een fontein overbodige luxe zou worden. Maar voor mijn gevoel zijn het allemaal slechts argumenten. Al moet ik opmerken dat fonteinen voornamelijk in het Zuiden van Italië te vinden zijn. Met Rome als hart van het watergeweld.

Ik stapte het museum binnen. Ik liep naar een vermeend loket en vroeg een kaartje. ‘Non, c’est libero’, antwoordde de dame. Ik verbaasde mij hierover of er een speciale reden voor was. Die was er niet. ‘We zijn een rijke stad’, zei ze alleen. Ik stapte maar binnen en struinde wat rond. Er bleken ook muziekinstrumenten te zijn. Vooral de ‘verginale pentagonale’ kreeg mijn aandacht. Zeer oude exemplaren zaten ertussen, onder andere uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Ik vroeg mij af of het hier nu een clavicord betrof, sommige kregen de bijnaa, ‘clavi-organo’. Wat mij een bevestiging leek, maar sommige van de verginale pentaonale bezaten weldegelijk de pinnetjes die voor een clavecimbel zo kenmerkend zijn.

Ook stonden er orgels. Sommige waren mooi beschilderd. Een instrument stond er in een belabberde toestand bij. Alle pijpen van het binnenwerk stonden eerder diagonaal dan verticaal . In het front werden de pijpen angstig bij elkaar gehouden door een dun touwtje. Een restauratie, maar dan niet alleen op papier, zou wonderen kunnen doen. Hier bleek eveneens dat houtwormen niet alleen een probleem zijn voor harmoniums, maar dat ze zich ook tegoed doen aan eeuwenoude orgels en clavecimbels. Ik heb genoten van al die klavierinstrumenten. Sommige klavieren waren dusdanig ingezakt en half golvend dat er intensief op gespeeld moest zijn in het verleden.

Het museum bezit een onaf beeld van Michelangelo. Hier lijkt eerder het feit van de maker belangrijker te zijn dan de schoonheid van het beeldhouwwerk. Bij deze piëta rondo staat Maria en draagt ze Jezus, die op zijn beurt in een hangende houding te bewonderen valt. Alleen de benen van Jezus waren gereed. Hier zag ik de hand van de maker. De rest viel er weinig lol aan te beleven. Wel viel mij op hoe ver het grondplan al was uitgewerkt. De grove lijnen gaven een goede indruk aan wat het had moeten worden. In feite is het beeld klaar, alleen moet alles nog gedetailleerd uitgewerkt worden.

De zaal met een plafondschildering van Da Vinci viel eveneens tegen. De kleuren gaven aan dat het iets moest voorstellen. Veel was slechts een vlaag van bladeren en boomstammen die begroeid waren. Ik vond dit feit van teloorgang teleurstellend, maar het is een feit. Da Vinci was niet met eeuwige roem bezig, in tegenstelling tot Michelangelo. Het laatste avondmaal is daarom ook meer een schilderij van restaurateurs dan van Da Vinci zelf. Ik heb het laatste avondmaal overgeslagen, aangezien het volgens de Lonely planet ging om een ‘medieval list of faith’. Ik moest dan voldoende hebben aan de zwakke schildering in de ‘Salle delle Asse’.

Korte tijd later bewonderde ik de Vlaamse meesters, waar enkele Leidse schilders van de beroemde fijnschilderkunst ook hingen zoals Adrianus de Brouwer en vele anderen. De koetjes, pijprokers en musicerende figuren wakkerden mijn vaderlandsgevoel aan. Zelfs de toren van Rhenen herkende ik op een schilderij waarvoor een adelijke familie in voor mijn gevoel streng calvinistische kledij voor de Rijn staat. Ik vond het zeer apart om zo ver van je vaderland de streek te zien waar ik opgegroeid ben.

De tijd tikte aardig verder en ik twijfelde ernstig of ik nog een stapel boeken mee zou nemen. De sonetten van Petrarca keken wel erg begeerlijk in mijn richting toen ik in toen ik in de boekhandel stond. Zelfs een paar keer meende ik een eerste regel te kunnen ontcijferen. Ik had echter geen geld meer waardoor ik geld zou moeten pinnen. Het apparaat werkte echter niet meer, waardoor ik opgelucht ademhaalde. Want zou ik ooit wel zover in het Italiaans kunnen komen dat ik Petrarca en Dante überhaupt kan lezen, laat staan begrijpen? Ik weet het niet, maar hoop van wel. Want het onvermijdelijke afscheid kwam iedere minuut dichterbij.

Om half 8 moest ik mezelf dwingen richting het station van Milano te gaan. De bagage te halen en de trein in te stappen. Ik moest een innig geliefde verlaten en kon het mooie land nauwelijks loslatn. Ik hoopte vurig op een spoedig weerzien met Italië. Maar ik voelde de verplichtingen in het vaderland zich aan mij opdringen. De trein stond op de juiste tijd gereed voor vertrek. Een charmante dame van het ligrijtuig heette mij van harte welkom. Uit de coupés kon de taal die ik zo goed kende. Mijn reis liep ten einde, voelde ik.

In mijn coupé zat een Australisch meisje en twee Chinezen. De Chinezen waren beeldend kunstenaar en leefden in Italië. Ze waren op weg naar Amsterdam om een vriend, ene Wallace Tieng op te zoeken. Tieng zou een zeer bekend schilder zijn en ze lieten vol trots enige foto’s zien. Op één staarden kleurige vissen afgebeeld in een even kleurig landschap. De originelen van twee schilderijen - een hond en een kat - toverden ze uit hun tas. Ik complementeerde de schilders en moest tot mijn schaamte vertellen dat ik hun zeer gewaardeerde collega en maker van al dat moois, helaas niet kende.

Het meisje was al maanden van huis en zou haar laatste dagen in Europa in onze hoofdstad slijten. Ze sprak over de vele vrienden die ze tijdens haar reis vergaard had. Ze had enige tijd in Pisa gewoond met haar ex. Hij verbleef nu in Delft. Ze hem graag ontmoeten, maar hij had, in Italië een nieuwe vriendin en was daar op bezoek. Ze sprak glimlachend. ‘En wat zou je kiezen: de liefde of de studie?’ Waarop ik antwoordde: ‘Nou, dat is eenvoudig: de studie!’ Ze keek verbaasd en vervreemd op, waarna ik maar luid lachte om aan te geven dat ik een grap maakte. Zij echter bleef in de verbaasde en enigszins zure houding mij aankijken.

Op de vraag of ik veel ‘friends’ had gekregen, moest ik een ontwijkend antwoord geven. Ja, ik had zeker wel mensen ontmoet onderweg, maar of dat nu vrienden waren geworden? Zij sprak enthousiast over al haar ontmoetingen. Ze had er vele vrienden en liefdes aan overgehouden. Ze ging met smart naar huis. Daar was haar studie, biologie, die al een jaar stil lag. Maar nu moest ze echt naar huis gaan om haar degree te halen. Verslaafd aan reizen was ze. Steeds spendeerde ze enige maanden van het jaar voor deze verslaving. Ik kon haar verslaving wel begrijpen en voelde dat ik er zelf ook aan begon te lijden.

Het dure kaartje was bestemd voor een overmatig luxueuze couchette. We kregen een avondmaaltijd en de bedden waren echte bedden, dus niet die uitgeklapte banken van de normale couchette. Ik lag al snel op mijn sponde, want de moeheid was spoedig flink toegeslagen. Zeker nadat ik enkele regels van dit verhaal had opgeschreven. Ik kon geen letter meer op papier krijgen en knikkebolde op de cadans van de trein.

Op bed viel ik spoedig in een diepe slaap, soms opgesnikt door het gesnurk en het onrustige en in uitstappen van de Chinese kunstenaar. Maar het kon mij weinig deren, ik sliep steeds als een blok weer in.

‘s Morgens lag om de rijdende trein een sneeuwlandschap. Ik verbaasde mij over dit tafereel en het voelde of het midden in de zomer sneeuwde. Ik had de zomer in mijn hoofd en werd geconfronteerd met een heus winterlandschap. Niet veel momenten later stapte ik op Utrecht CS uit. Een koude wind begroette mij met wild enthousiasme en de regen zoende mijn wangen. Het Nederlands om mij heen verbijsterde mij licht. Ik wilde als ik mij door een mensengroep heen wilde dringen ‘excuse’ kunnen zeggen, maar besefte dat dit mijn vaderland is en dat zulke taal overbodig is.

De boekhandel bevatte Nederlandse boeken en kranten. Ik was vergeten dat zulke dingen ook bestonden. Groot werd geadverteerd voor Harry’s nieuwe roman. Ik las de recensie in de krant en kocht in Leiden het boek maar. Ik ben weer thuis en moet weer aan de slag, dacht ik toen ik de eerste bladzijde opensloeg. Maar de woorden drongen niet tot me door. Ik zag palmbomen en een blauwe zee. Een visioen die verdwijnt als sneeuw voor de zon als ik nu naar buiten kijk in het sneeuwlandschap in de tuin van mijn ouders te Veenendaal. Het verlangen naar mijn nieuwe vaderland is groter dan ooit. Al ben ik bang dat ik weer snel in mijn oude leven verval.

donderdag 1 februari 2001

10.35 uur, tussen Siracusa en Milano (dichter bij Milano dan Siracusa)

De nacht in een slaaptrein is altijd erg bijzonder. Je verkeert in een halfslapende toestand en droomt lekker weg, soms opgeschrikt door een station of een snurkende buurman. Ik heb bijna twee weken eenzaam in hotels verbracht en ik ben weer vergeten dat er medemensen zijn die de nacht al dan niet muzikaal opluisteren met het tromgeroffel van hun neus.

Toen ik de coupé in Syracusa instapte, waren er nog geen medereizigers. Maar daar kwam spoedig verandering in. Al in Augusta - een perron verder gelegen - stapte een bezonnebrilde man bij mij in de coupé.

12.30 uur, Milano

De trein bleek teveel te bibberen om een voor mijzelf enigszins leesbaar handschrift te behouden. Vandaar dat ik nu voor het Centraal Station, in de zon, het verhaal vervolg.

De man was uiterst vriendelijk en begon een lang verhaal tegen mij af te ratelen. Ik begreep er bitter weinig van, en probeerde de man wijs te maken dat ik zijn taal niet verstond. Even verstomde hij en vertelde verder. Af en toe nam hij een Engels woordje in zijn verhaal op zodat de strekking mij duidelijker werd. Hij ging voor zijn rechteroog naar Milano, voor een operatie. Hij was technisch medewerkerbij een olieraffinaderij en had in Venezuela oogletsel opgelopen.

Toen hij vernam dat ik uit Nederland kwam, glinsterde zijn linkeroog door de zonnebril heen. Daar had hij jaren geleden overigens, twee jaar gewerkt. Of ik het plaatsje ‘Murdaik’ kende. ‘O, Moerdijk’, reageerde ik enthousiast. Dat kende ik wel. Ik vertelde er niet bij dat ik er nooit geweest was en het alleen van naam kende. We spraken af en toe verder terwijl ik in de pauzes een paar zinnen schreef in mijn notitieboekje. Voordat we het wisten kwamen we bij het volgende station, waar de volgende gasten voor onze coupé al klaarstonden. Hun zoon gaf de vele bagage vanaf het perron aan de halfblinde en ik zorde voor een nette afvoer. We hadden alles goed en wel op de rekken gestouwd of de heer van het stel vroeg of we nu, met drie mannen en een vrouw ‘completp’ waren. Wij echter, zeiden dat de couchette voor zes personen geschikt was. De man ging voor nadere informatie de dichtsbijzijnde spoorwegman raadplegen. Toen hij terugkwam bleek het stel in het verkeerde rijtuig te zitten. Binnen enkele minuten kon de bagage weer dezelfde weg terug.

Door deze sjouwactiviteiten vloog de tijd dusdanig dat we bij de volgende halte stopten: de stad Catania. De verhuisactiviteiten van daarvoor bleken slechts een lichte training geweest te zijn. In het gangpad stond in een mum van tijd een grote berg tassen en koffers voor ons coupédeurtje. Het vroeg een grote dosis creativiteit van ons, want ieder gaatje bleek een koffer of een tas te moeten bevatten. De grond onder de stoelen lag vol en ieder rek of andere dragende constructie kreeg bagage te dragen. Op dat moment vulde de coupé drie mannen en twee vrouwen.

De nieuwe heer was een bebilde en bebuikte goedzak uit Rome die snel zijn afschuw over zijn geboortegrond uitsprak. De vrouw tegenover mij was een oudere vrouw die haar dochter in Zwitserland ging bezoeken. En de andere dame was een zwaar geschminkte dame van mijn leeftijd, of iets ouder, die haar familie zojuist bezocht had en op weg was naar haar werk in Milano. De coupé was met al deze mensen ‘completo’.

Het meisje, zo zal ik de gesminkte dame maar even noemen, want ik weet haar naam niet, had met zeer snel sprekende stem de operatie van de bagageverhuizing geleid. Ze wees mij op een zorgvuldige behandeling van de loodzware koffer en ik probeerde het heel liefdevol te doen. Na de werkzaamheden zat ze naast mij, ter rechterzijde, en belde aan één stuk door op haar mobieltje. Gelukkig bleek ze wel over een goed ontwikkeld ochtendhumeur te beschikken, zo zou ik de volgende morgen ontdekken. De vrouw tegenover mij wees haar erop dat ik een ‘Ollandese’ was en de taal niet machtig was. Ongestoord ratelde ze verder, zonder overigens een Engels woord in haar verhaal te voegen.

De sfeer bleek de coupé snel te vullen. De bebuikte goedzak, Antonnio, ging in discussie met de anderen over politieke zaken. Af en toe wees hij naar mij en dan hoorde ik het woord ‘Ollanda’ vallen. Ik betreurde het de taal niet machtig te zijn. Het meisje bleek zich daar ook over te verbazen, zeker toen ze merkte dat ik ‘solo’ reisde. Een bewonderig maakte zich van haar meester.

Antonnio bleek met het uur meer en meer op dreef te komen. Hij gaf mij de naam Bergkamp, een respectabele Nederlander die zich in het voetbalspel heeft bekwaamd. Hij stak de loftrompet over de voetbalprestaties van Nederland en wist meer voetballers uit Nederland te noemen dan ik. Hij hield van Rome en was hevig gekant tegen Sicilië. Het eiland deugde niet, moest zijn strekking ongeveer geweest zijn. De andere vier reizigers hadden een andere mening over het eiland. Zij het dat de vierde, ik, niet veel meer dan ‘molto belle’ uitkraamde.

De avond vorderde en Antonnio vroeg mij, via het meisje of mijn patria schoon vrouwenvolk had. Ik antwoordde met ‘normale’ en liet de rest liggen. Antonnio zag de weg vrij voor een koppelactie tussen mij en het bestickte meisje. Het meisje bleek met haar ogen een gewillige gelatenheid uit te stralen. Antonnio ging ongehinderd voort. Zo sterk zelfs dat ik aangaf het gesprokene niet te begrijpen. Het meisje gaf in haar blik de strekking weer, zodat ik in een glimlachen mijn hortende en stotende zin eindigde. Ondertussen was mijn lichaamstaal beter van het Italiaans. Een vuurrode kop en zweetdruppeltjes op mijn voorhoofd. Dit was het moment om de afstandelijkheid in te zetten en ik nam een boek ter hand.

We gingen op de boot, het blijft een spectaculaire gebeurtenis, en ik spoedde naar het dek. Het meisje was daar ook en bleek zich te verlustigen aan de twee mobiele telefoons die ze bij zich had. Iets waar ze de verdere reis niet meer vanaf zou komen. De nacht verbracht ik in een snurkende menigte door. Antonnio bleek al drie uur voor zijn uitstappen rond te struinen, waardoor ik niet de nachtrust kreeg die ik wenste. Het leek eerder op een nachtroes, maar daar hield ik wel van.

Vanochtend hielp ik met het uitladen van het emigratievolk. Een groot deel van de bagage blkeek van de oudere dame te zijn. De loodzware tassen hielp ik mee uitladen. Als afscheid gaf de oudere dame mij een warme omhelzing met een tweetal zoenen, waarbij ze zich menigmaal het woord ‘grazie’ liet ontvallen. Het meisje bleek aan een handdruk voldoende te hebben. Ik was verheugd op deze aangename wijze van de Siciliaan afscheid te hebben genomen. Nu zit ik op het bankje voor het station een verslag te schrijven. Morgen rond deze tijd hoop ik in Nederland te zijn en en niet meer de rare ‘Ollandese’ te zijn, die liefesavontuurtjes nog voor de knop in zicht komt al genadeloos afknapt.

woensdag 31 januari 2001

17.50 uur, tussen Siracusa en Milano

Daar zit ik dan... in de trein nar Milano. Het afscheid is zojuist geweest. Ik nam afscheid van Siracusa als van een innig beminde. De korte tijd van ons samenzijn is een hartstochtelijk relatie gegroeid. Eentje die ik slechts met weinig steden heb. Ik begrijp het zelf ook nog niet helemaal. Korte tijd omarmde ik haar liefdevol. ‘Ik zal je missen’, mompelde ik toen de trein wegreed. Kom ik hier ooit nog terug? Ciao, arrivederci, meer kan ik op dit moment niet verzuchten.

De hoop op weerzien trooste mij dan ook. Ik wil absoluut nog eens naar deze stad en dit eiland terugkeren. Maar voor langere tijd wil ik er blijven. De taal sprekend en proberen iets van het geheim te vinden. Het grootste deel van de dag doorbracht ik wachtend. Gelukkig scheen de zon tijdens deze bezigheid en zo mocht ik de huidstrelende stralen als liefdevolle zoen interpreteren. Of een zachte knuffelpartij. Ik schreef het opstel over dichten af en was na de voltooiing zo ontevreden dat ik gelijk opnieuw begon. Of er iets beters uit zal rollen, betwijfel ik. Voor de zekerheid heb ik de linkerbladzijde van mijn Venus-schriftje leeggelaten. Zo kan ik daar aan- of afvullingen schrijven.

Goethe schrijft aan het einde van zijn verblijf op Sicilië:

We hadden eigenlijk toch niets anders gezien dan volstrekt vruchteloze pogingen van het mensdom zich tegenover het geweld van de natuur, de genieperige verraderlijkheid van de tijd en de verbittering van interne vijandigheid te handhaven.

Een dergelijke conclusie kan men hebben over dit eiland. Ik vind dat hierin juist de dapperheid van de Sicilianen doorspreekt. Of het nu een volk of een natuurcatastrofe is, altijd bleef de Siciliaan overeind staan. De combinatie van alle culturen geeft het eiland de stoerheid, mystiek, gevoeligheid en oriëntalistische mix die het nu heeft.

Deze gedachten gaan in mijn hoofd rond. De dreiging van een aardbeving of vulkaanuitbarsting voel je bij een bezoek aan dit eiland. Tegelijk weet je dat ze hier zullen blijven. Op deze rotsachtige bodem is het leven aangenaam. Een winter bestaat hier niet, waardoor de mensen vaak buiten kunnen zijn. Iets dat de contacten zeer ten goede komt. Ik hoop dan ook dat ik na mijn studie het eiland mag bewonen en er geluk mag vinden.

dinsdag 30 januari 2001

11.25 uur, Siracusa

Het zand van de tijd lijkt deze laatste dagen sneller te vallen dan ooit. Het idee dat ik over enige dagen weer terug ben in Nederland, wordt versterkt door het regenachtige weer dat dit eiland gisteren en vandaag treft. Het lijkt te willen zeggen: je moet gaan, het is genoeg. Daarbij neuriet de in ‘Ik hou van Holland’, met de wals erbij, grote delen van de dag door mijn hoofd. Alsof een soort van verlangen naar het vaderland mij treft. Ik verzet mij hevig tegen deze heimwee en verander Holland in Rome. Maar de melodie blijft hetzelfde.

De stad Catania wordt ten onrechte een lelijke stad genoemd. De prachtige straten, vol mooie barokgebouwen geven de stad eenzelfde charme als de flirtende bardame bij de cappuccino. Misschien zit het hart op de verkeerde plaats. Het stationsplein met de chaos en rommeligheid vormt een slechte entree. De kale betonnen gebouwen en een kermis die niet speelt, dragen daar zeker een steentje aan bij.

Na het beschreven cafébezoek toog ik naar de Chiesa San Nicolo, met een aangrenzend klooster. Goethe schrijft enthousiast over het grote orgel dat met vier manualen en 72 stemmen het grootste van het eiland is. De kerk, in restauratie, bezit een onaffe façade, waarbij de halve pilaren veel gelijkenis vertonen met de ruïne van een Griekse tempel. Of de halve pilaren zouden beter boven een graf passen, als symbool van de tijdigheid van het menselijk leven. De hoge hekken voor de grote zware kerkdeuren bleken potdicht te zijn. De kerk is evenals het aangrenzende Benedictijnenklooster het bezit van de universiteit. Het godshuis is al jarenlang in restauratie, zolang dat er meerdere orgels te bouwen zouden zijn in die tijd.

Het klooster was open en de deur werd platgelopen door studenten en docenten. Ik liep mee met de stroom en trok mijn verstrooide professor gezicht om niet op te vallen als ongewenst persoon. De controle schijnt erg streng te zijn. Zonder problemen passeerdeik de wacht. Ongetwijfeld wilde hij mij niet storen in mijn hersenspinsel over het groot filosofisch probleem, wat mijn glazige blik hem ongetwijfeld deed vermoeden. De ingangszaal bestond uit mooie natuursteen met aan weerszijden brede trappen. De wanden waren opgesierd met schitterende reliëfs waarop diverse bijbelse taferelen en verhalen over heiligen waren afgebeeld. Ik liep rechtuit en kwam in een lange kloostergang terecht. De ene kant bevatte een eindeloze rij deuren waarop bordjes aangaven welke professor er in dat kamertje huisde. Een treffende vergelijking met de dierentuin schoot mij te binnen. Daar staat op bordjes bij elke kooi welk diersoort in die ruimte verblijft.

De andere kant van de gang bevatte ramen en deuren waardoor je de ingesloten kloostertuin kon zien. Het alles werd beschermd door de prachtige gewelven die ver boven mij waren. Ik liep verder, ging de hoek om en ontdekte dat daarachter eenzelfde soort gangenstelsel was. Dit herhaalde zich enkele malen. In de kelders van het klooster was de universiteitsbibliotheek gevestigd. Tussen de fundamenten van de Romeinse termen waarop dit grote klooster, één van de grootste ter wereld, is gebouwd. In de kloosters zitten de letterenfaculteit en wijsbegeerte. In de gangen tussen de vele kloostertuinen waren stalen vloeren aangebracht. Zo konden studenten aan de tafels die daar stonden en in de erkers studeren. En in een donderflits wenste ik mijn Leidse stekkie voor Catania te verruilen. Deze onrealistische gedachte verliet mijn brein spoedig, al ging dit met een weerlichten gepaard.

Ik dwaalde er nog wat rond. Het filosofisch probleem leek de oplossing nabij en ik zocht naar de ingang van de kloosterkerk. De ‘Aula grande’ bleek echter potdicht te zijn. Met een lichte teleurstelling verliet ik het klooster en ik at bij de resten van de termen, net buiten het klooster, een banaantje. Ik had genoeg energie om naar de dom terug te keren.

Het cafeetje met de leuke bardame was gesloten en ik strande in een open kerk, de enige die ik in Catania open vond. Het as de San Benedicto, de kerk was overladen door barokke versiersels en bevatte twee mooie orgels, waarop Bellini het vak leerde. Mijn aandacht werd niet getrokken door dit alles. Tussen de pilaren stonden enorme vergeelde kandelaars. De houten stellages eronder gaven aan dat deze torenhoge gevaartes gedragen konden worden. Het geheel was opgevrolijkt met bolbuikige engeltjes en diverse heiligen. Binnen werd een verhaal in kleine beeldjes weergegeven. Aan de vrouw met de afgesneden borsten zag ik dat het om St. Agatha ging. Ook bleken de engelen plankjes in de handen te dragen waarop de twee afgesneden borsten als broodjes lagen.

Ik snelde naar een vrijwel tandloos mannetje die met zijn rinkelende sleutelbos aangaf een gids te zijn. Ik vroeg naar de enorme kandelaars en waarvoor ze gebruikt worden. Hij snelde als antwood op mijn vraag weg in een strompelpas en kwam even later met een fotoalbum terug. Hij liet een processie zien waarbij de enorme kandelaar gedragen werden. De man vertelde mij er een heel verhaal bij.

Uit het Italiaanse gebrabbel van het tandenloze mannetje kon ik weinig opmaken. De lippen gingen lispelend heen en weer en het ene boventandje kon weinig spuug uit de mond tegenhouden. Hij sprak over het feest van St. Agatha op 4 en 5 februari. Ze lopen dan in processie naar het domplein. Maar wat deden de ‘autoria’? Ze wilden het feest blokkeren. De polizia verbood de processie met de kandelaars. En boos gebaarde de man met zijn armen. Hij dreigde dat ze het toch gingen doen. Desnoods een heldhaftige ‘morta’ zouden doorstaan. Alles ter ere van de heilige martelares. Want hoe konden de autoriteiten zoiets verbieden! Voor het eerst rook ik een dranklucht uit zijn mond. Gelukkig kalmeerde hij spoedig en wees naar een informatiebord in de kerk.

Naast allerlei gebruikelijke informatie over het gebouw en het interieur, werd er vermeld dat zes van de elf Agatha-kandelaars hier bewaard werden. De kandelaars werden op het feest gedragen en daarbij zacht heen en weer bewogen. Dit gaf het geheel een mystiek effect volgens het informatiebord. Ik zou de mystiek moeten missen. Met het feest ben ik al uitlandig. Of de autoriteiten het verbieden of niet. Jammer, want een dergelijk schouwspel had ik graag willen meemaken.

Mijn bezoek aan Catania diende eigenlijk een totaal ander doel. Ik moest mijn vervloekte terugreis regelen. Omdat de reis twee dagen (ruim 40 uur) kost, wilde ik de lange reis zo gerieflijk mogelijk maken. Het overgrote deel van de trip zal ik in de nachtelijke uren doorstaan. Mijn slechte ervaring met de reis naar Palermo in de nacht, wilde ik niet nog eens herhalen. Ik wilde daarom per couchette reizen, zodat ik enkel euren nachtrust kan genieten en ‘s morgens niet halfslapend in Milaan aankom.

De couchette van Siracusa naar Milano was snel geregeld, maar dat ding van Milano naar Amsterdam bleek onregelbaar. De man bij wie ik het in de morgen vroeg, haalde zijn schouders op en zei dat ik het later maar moest proberen. Dat deed ik. Ik keerde enige uren later weer terug en vroeg het een ander. Hij sloeg aan een wild tikken op een apparaat dat op een computer leek, maar kwam er niet uit. Hij haalde er een collega bij en de heren gingen bladeren in verscheidene mappen. Het zou om een speciale trein gaan en de herekn kwamen met een kaartje voor 94.000 lires. Ik sputterde nog wat tegen, maar een andere mogelijkheid bestond er niet. De heren zouden wel eens gelijk kunnen hebben en mijn zucht naar een slaapplaats was zo groot dat ik het kaartje voor de ‘overnightexpress’ maar aannam. Wel blijkt uit dit verhaal dat de Italiaanse bureaucratie zich goed laat zien bij de staatsspoorwegen. Hoewel de NS ook wel van wanten weet als het om dit soort moeilijke vragen gaat.

De gedachten aan de terugreis deden het douane-avontuur weer in mijn herinnering terugkeren. Ik struinde 100.000 lires armer en een fortuinlijke ligplaats rijker over het station van Catania en bad God vurig. ‘Vader laat deze routinecontrole ditmaal aan mij voorbij gaan.’ Al ben ik mij bewust van de onoverkomelijkheid van deze controle, ik hoop en bid dat het ditmaal zal uitblijven. De bepette heren zullen het dan echt moeilijk krijgen. Want ik zal mij ongetwijfeld heviger verzetten dan de vorige keer. Ik haat een schending van de privacy door poedelnaakt voor zulke nieuwsgierige ventjes te moeten staan. Ik bepaal zelf wel voor wie ik de kleren uitdoe! Enfin, genoeg hierover ik ga nu Noto eens nader bekijken, want ik verblijf hier nu al enige tijd. Ik moet veel regenbuien trotseren, maar soms schenkt een vleugje zonneschijn mij lichte vreugde. Dat maakt een terugkeer naar het vaderland weer emotioneel.

20.25 uur, Siracusa

De stad Noto maakte een trieste indruk op mij. De stad is na een zeer zware aardbeving in 1693 enkele kilometers verderop herbouwd. Ze maakten wat moois van de nieuwe stad. Grote hoge huizen flankeren de straten en af en toe komt een mooie piazze de reiziger tegemoet. Vooral het domplein is een in het oog springend geheel. Een groot barokgebouw staat er in het midden en de dom behoort met haar hoge trap en een façade met twee torens grote indruk op de toeschouwer te maken.

Behoort, zei ik, want het gebouw staat op dit moment in de steigers, evenals het gebouw dat midden op het plein staat. Menig hoge gevel van de huizen staat vastgeketend tussen hout en staal om instorten te voorkomen. Zelfs de hoge poort aan de ingang van de oude stad wordt voor de toeschouwer aan het oog onttrokken door houten schuttingen en metalen steigers. De dom is er het allerbelabberst aan toe. Het hele middenschip is ingestort en de halve koepel pronkt nog geruïneerd omhoog als herinnering aan lang vervlogen tijden. Op dit moment is het gebouw in ‘reconstructione’. Een golfplaten dak hing in het middenschip, alsof het om een grote loods ging. De aardbeving van 1996 is hieraan debet. De gebeurtenis heeft de halve stad in puin veranderd. Het geheel gaf een droevige aanblik en ik hoop dat ze het allemaal op tijd opgekalefaterd hebben. Anders is de stad eenzelfde lot als in 1693 beschoren.

De regenbuien die regelmatig mijn hoofd vertroelden, bezorgden mij eveneens weinig vreugde. Het weer maakt de laatste dagen een onaangename wending. Het zou als een wenend afscheid van het eiland genoemd kunnen worden, maar je zou het slechte weer ook als een voorbereiding van de weergoden kunnen zien. Zo weet ik weer dat het in mijn vaderland dergelijke taferelen oplevert. Nu kan ik mij alvast voorbereiden op mijn terugreis.

maandag 29 januari 2001

13.25 uur, Catania

Temidden van radiogeschetter en een meezingende bardame zit ik in een café aan de Victorio Emanuelle II. Catania is een chaotisch stad, bezit een grauwe kleur en doet in z’n totaliteit aan een achterstandswijk denken. Het is erg moeilijk om door die grijze en zwarte kleuren een mooie stad te zien. Dit probleem wordt nog eens versterkt door de criminaliteit. Catania heeft de naam ‘Chicago van Sicilië’. En door het regenachtige weer. Daar komt nog bij dat op deze maandag alles potdicht zit, waardoor ik geen enkel gebouw van binnen kan zien.

Maar de bardame maakt veel goed. Ze kijkt charmant in mijn richting en weet de spiegels achter de bar goed te benutten. Het is een kijken dat tegen flirten aan zit. En ik laat me heerlijk in het spel meevoeren. De Italianen kunnen zo heerlijk ongegeneerd flirten, zonder dat daar enige verdere bedoeling achter zit. Voor een afstandelijk mens als ik is dat heerlijk. Want ook ik weet: als je verder gaat, blijken charmes te verdampen en maken ze plaats voor een harde knauw waar je je leven niet meer zeker bent, zeker in dit Siciliaanse Chicago.

Gisteren had ik een luierdagje. Hoewel het weer, bewolkt maar droog, daar niet echt aan bijdroeg. Ik hing vooral rond en schreef het grootste gedeelte van een essay over dichten. De strekking is dat ik ongeschikt ben als dichter en met behulp van de nodige metaforen bewijs ik het tegendeel. Ik was van plan om het opstel over elektronische post naar de ‘gedicht van de week’-lezers te sturen, maar gaandeweg het schrijven ontdekte ik dat het beter voorgelezen kan worden. Ik wil dus, in overleg met het NNP, wel een lezingavond organiseren, zodat ik mijn ei goed kwijt kan.

Het verblijf in Siracusa doet mij goed. In mijn ‘stamkroeg’ loopt de barman bij mijn binnenkomst al naar het espresso-apparaat om mijn cappuccino klaar te maken. De mensen zijn hartelijk en ik converseer met handen en voeten, wat een hoop vreugde met zich meebrengt. Ze spreken met mij over het weer en de verschillen tussen Nederland en Sicilië. Ik voel mij zo erg thuis hier, dat ik zeker een keer wil terugkeren. Wel voor langere tijd en met een mondje vol Italiaans, waardoor ik wat makkelijker aansluiting kan krijgen.

Ze zijn hier erg vrijgevig. Zonder enige moeite durven ze dan ook de vreemdeling een gunst te vragen. Talloze malen word ik aangeklamd voor een ‘sigarette’. Gisteren zat ik op een terrasje het essay te schrijven. Op losse blaadjes, gescheurd uit een van de vele schriften die ik bij me draag, pende ik de verhandeling. Mijn opzetje op een ander los blaadje bij de hand waardoor ik een draad had om één of andere structuur te hebben. Ook de metacommunicatie voegde ik toe, zodat de lezer of toehoorder een menukaart bij de hand heeft en weet wat hij te eten krijgt. Het schrijfwerk werd opgeschrikt door een zacht kloppen op mijn bovenarm.

Een meisje van een jaar of zes, drukte met haar handjes op mijn bovenarm. ‘Signoro’ kwam uit haar mondje. Ze veegde at van haar gitzwarte, halflange haar met de andere hand voor haar gezicht weg. ‘Signoro’, herhaalde ze en ze wees naar het papierwerk op het wankele tafeltje. Ze vroeg of ze een velletje maagdelijk papier mocht hebben. Het vingertje keek begeerlijk naar het lijntjespapier. Ik pakte een los blaadje uit het opstel en gaf het haar. ‘En voor mijn broertje eentje’ en het handje wees in de richting van een klein ventje dat op een crossfietsje zat. Het jochie kwam mijn richting opfietsen en parkeerde zijn fietsje op enkele centimeters van mijn tafeltje. Zijn handje opende zich begeerlijk. Ik scheurde een velletje uit het schriftje en gaf het hem. Het kereltje griste het uit mijn handen. ‘Nog eentje’, riep het meisje enthousiast, maar de jongen corrigeerde haar wijselijk met een opgeheven wijsvinger. ‘Maria, basta’, voegde hij er vaderlijk aan toe. ‘Si basta’, mompelde ik bevestigend. De beide jongelieden keerden zich om, vergezeld van de wapperende streepblaadjes. ‘Wat kun je een kind toch gelukkig maken’, dacht ik nog toen ik weer verder ging met het verhaal over het sonnet.

Korte tijd later zag ik, in een overpeinzing waarbij ik even van mijn werk opkeek, het jongetje en het meisje weer. Ditmaal waren ze vergezeld van een oudere zus. Haar jonge perzikborstjes priemden enkele centimeters door het strakke shirtje heen. Vlak boven de kogelronde buik bij haar middel. Het leek nog het meest op het dranktonnetje dat om de nek van een berghond bengelt om zijn slachtoffers mee warm te krijgen. Haar buik bungelde mee met haar pas en aan haar hand hield ze het fietsje vast. Het leek wel of er een halve zandloper op stelten door de straat liep, want haar achterwerk bleek even rond te zijn als haar buik. Het kleine meisje wees naar mij en tikte haar oudere zuster op de zandloperbol. Ze mompelde wat naar haar, waarna ze zich naar mij keerde en met een enthousiast armzwaaien ‘ciao’, riep. Ik knikte beleefd als antwoord en de colonne liep verder. Mijn gedachten herhaalden zich als ik had toen ik de blaadjes net overhandigd had aan de kinderen. Alleen zag ik ditmaal geen fladderende briefjes, enkel het waggelen van een halve zandloper op stelten, vergezeld met twee kinderen. Wellicht zou het kleine meisje naast de halve zandloper op stelten met het vallen van het zand in de zandloper, eenzelfde reliëf gaan vertonen, dacht ik erbij.

zondag 28 januari 2001

12.30 uur, Siracusa

Soms voel ik mij hier als Adam. Overal zie ik paartjes lopen. Hier in Italië lijken ze veel waarde te hechten aan het familieleven. De stelletjes, mannetje en wijfje, zijn veelal vergezeld van ouders, waaromheen regelmatig het gevolg van de liefde omheen druilt. De grote hoeveelheid bambini en kleine wezens in productiestadium, zwermen hier rond als een groep bijen. De vrijgezel ziet dit schouwspel met een lichte pijn in het hart. Ik heb dat allemaal niet en er lijkt geen God te zijn die een rib van mij wil ombouwen tot vrouw. Maar zo is het nu eenmaal. Ik geloof dat er weinig verandering in komt.

De Sicilianen blijven mij verwonderen. Gisteravond in het bijzonder. Er bleek meer op handen te zijn dan alleen de marathon. De hoofdstraten van de stad bevolkten een lange sleur van mensen. De stroom leek een voor mij totaal onbekende bestemming te hebben. Ze liepen gewoon naar nergens. De drukte deed aan één andere feestdag bij ons denken, maar dan zonder biertentje en muziek. Ik overwoog de situatie en ging naar het domplein, wellicht dat daar de oorzaak van alles was. De kathedraal bleek om half elf nog open te zijn en ik ging naar binnen. In de tempel was het een drukte van belang. Overal krioelden mannen, vrouwen en kleine kinderen. Ze liepen te zeulen met bloemen en ander waar. De lelijke rode anjers werden op kandelaars geplakt waarmee ze een processie konden vergezellen. De apparaten waren geschilderd met een goudkleurige verf en werkten op batterijen om het geval in een lichtzeet te doen veranderen. Deze kunstmatige fakkels gaven met de rode anjers een potsierlijke indruk, die eerder aan kitsch dan aan kunst deed denken.

Ik kwam op het juiste moment, want de mensen werden met gefluit en geklik van vingers door de bewakers de kerk uit geleid. Het leek net een herder die zijn wolven met deze methode van zijn schaapjes houdt. Ik verliet de kerk dan ook even snel als dat ik er binnen gekomen was.

De Sicilianen hechten weinig waarde aan de muzikale invulling van hun godsdienstvieringen. Hoewel ver achter het hoofdaltaar in de absis weggedrukt, een pijporgel aanwezig was, stond in het schip van de kerk een lelijk elektronisch apparaat. Het deed mij denken aan Trapani waar ik vorige week een kerk binnenkwam waar net een viering in volle gang was. Een dikbeglaasd meisje zat achter een elektronisch geval. Het koortje dat zich om het ding had geschaard, zong in alle toonaarden, behalve de juiste. De toehoorder werd eerder door de valsheid getrokken dan door het lied dat gezongen werd. Toen een vrouw solo aan de gang ging, ondersteund door walgelijke akkoorden die in mij allerlei gereformeerde gedachtes deed opwellen, verliet ik de kerk maar. In Siracusa waren het de bewakers die mij de kerk uitjoegen, want de speeltafel was, god-zij-geprezen, leeg. In dat opzicht wilde ik wel de kerk zingend verlaten, zo tussen al die hoogzwangere vrouwen.

zaterdag 27 januari 2001

11.45 uur, Siracusa

Ik blijf hier tot het einde van de reis. Dat besloot ik gisteren. Dan maar geen Etna en geen villa met prachtige mozaïeken. De zon maakt een dergelijk uitstapje tot een doodszonde. Want ik heb niet alleen cultuur nodig, maar bovenal de genade van de overheerlijke zon. Ook al schiet er af en toe een wolk voor en valt er uit die wolk heel soms een druppel regen. Ik geniet van de zon en zit veel te schrijven. De cultuur heeft voor mij voldoende inspiratie opgeleverd. Het verhaal over de suppoost ligt min of meer stil en maakt plaats voor een novelle waarvan het grondplan vrijwel gereed is. Gisteren maakte ik de eerste schetsen en het lijkt een leuk ding te worden. Ik weet nog niet of het ding publicabel genoeg is en of ik wel genoeg geduld en energie bezit het geheel in een mooie stijl uit te werken. Voor dit moment is het een heerlijke bezigheid. De hoofdpersoon leeft echter nog onvoldoende, maar daar komt hoop ik snel verandering in. Ik ken de beste vent nauwelijks meer dan een week, dus als je hem dan nog niet kent, is dat geen ramp. Je kunt mensen al jaren kennen, en toch totaal niet doorgronden. Er is dus geen reden voor paniek.

Ik ben in Siracusa maar een welgemutste stemming om ‘Eureka’ te zeggen, ontbreekt nog. In de geboortestad van Archimedes zorgt het milde klimaat wel voor een zomergevoel. Het heerlijke briesje van zee doet mij erg goed. In de zon kunnen erg hoge temperaturen bereikt worden, zodat ik vergeet wat voor een nattigheid in Nederland is. De angst dat ik daar over een week ook weer in terugval, grijpt mij iedere morgen bij de keel. Ook al voel ik mij maanden van huis, ik bezit weinig motivatie om terug te keren en hard aan het werk te gaan. Helaas.

Gisteren bezocht ik de Duomo en de bron van Aretusa. De dom is op de plaats van de Griekse tempel voor Athena gebouwd. Ik had dit vermoeden al toen ik de avond ervoor erlangs liep. De pilaren van de Griekse tempel zijn aan de buiten- en binnenzijde overduidelijk te zien. De Dorische zuilen geven de kerk een mooi gezicht. Ik bedacht daar hoe eenvoudig de oude godsdienst vervangen wordt door een nieuwe. Voor mij lijken kerken ook een nieuwe functie te vervullen. Ik onderga er niet meer de kracht van de Heilige Geest, maar verwonder mij over de schoonheid van de menselijke cultuur. Hier ligt weldegelijk een nieuwe verschuiving in godsdienst, maar de mens als scheppend wezen. Op dat moment voelde ik mij een Harry Mulisch met zijn redenatie: ‘Niet God heeft de mens geschapen, maar de mens heeft God geschapen’.

De bron van Aretusa lijkt echt ieder moment in de nimf te veranderen. Het is niet zo verwonderlijk dat er een legende is, waarin de achtervolgde Aretusa in haar vlucht veranderde in de bron. Ik zag het zoete water in zee stromen en wilde het water kussen, waardoor Aretusa even in een nimf zou metamorferen. De bron straalt dit echt uit. Misschien kwam het door de eenden op ganzenformaat die erin zwommen, waardoor een legende in geschiedenis verandert. Maar zoals altijd was mijn fantasie groter dan de werkelijkheid. Menig achteloze toerist wierp een blik op het water en keerde zich om. In de ogen viel een uitdrukking te lezen als ‘is dit alles. Oeheohoehoe.’ Sommige mensen lijken in dit tijdperk met de verbeelding van de televisie aan een gebrek van eigen verbeelding.

Het hotel is zeker niet slecht. Al had ik ook liever in een bad gezeten en na afloop van het badderen, bij de grote ontdekking, poedelnaakt door de stad gerend. Juichend van vreugde omdat ik het raadsel van de kroon had opgelost. De douche met een kraanstraal water vraagt wat dat betreft erg veel van mijn verbeelding en fantasie.

In het hotel logeert een vriendelijk Amerikaans stel met wie ik iedere morgen van het gratis ontbijt geniet. Mijn morgens zijn nooit de helderste momenten van de dag en ik hakketak wat in een steenkoolmijn van halve zinnetjes en vage grappen. Ik moet echt maar eens een cursus Engels doen. In Italië heb ik het volk der Amerikanen uitgebreid gesproken. Soms word ik moedeloos van al dat Engels en verval ik in een kwade bui als ik ze in het rauwe Engels van hun een ijsje hoor bestellen. Ik sprak beide talen even gebrekkig zodat ik een peuter in een winkelwagentje lijk. Alle dingen wijs ik aan en ik steek een vingertje of wat in de lucht. De vreugde is groot als ik het gewenste effect bereik. Maar dat is zelden, zodat ik nu met 2 kilo sinasappels loop te zeulen en 2 kilo bananen. Ik was aan de andere kant blij dat ik de 4 sinasappels die ik wilde hebben geen 4 kilo werd. Wat ik de man toch in de discussie liet doorschemeren. Maar de prijs maakte veel goed: 1,10 gulden voor 2 kilo sinasappelen. Waar kan je dat op een Nederlandse markt krijgen?

Ze zeggen dat de markt de goede kennismaking met het land is, maar ik zie geen enkel verschil tussen deze markt en de markt in Leiden. Al zijn er andere vruchten en liggen er de vreemdste soorten vis op de planken van de kraampjes. De drukte is even groot als in Nederland en ook hier heb je voordringers die als laatste komen en als eerste aan de beurt zijn. Maar misschien houden toeristen van het gewauwel, geschreeuw en gedring wat iedere markt kenmerkt. Ik was blij dat ik genoeg eten heb voor het hele weekend.

21.10 uur, Siracusa

Lijkt Siracusa door de weeks een half dode stad of minstens iemand met een ernstige ziekte, op zaterdagavond staat Kortjakje op om zich op te maken voor de zondagse mis. Wellicht wordt de drukte mede veroorzaakt door de marathon (Siracusa-city-marathon) die morgen op handen is. De Siracuser doorstaat zijn vrije tijd voornamelijk door over straat te promenaderen. Bij ons zou bij een dergelijke manifestatie de straat opgevuld zijn met allerlei bierkraampjes, hier niets van dat alles. De mensen lopen hier braaf in het gebied naar een onbekende bestemming, netjes de file van voorgangers volgend. Het heeft meer weg van een 1-mei-parade op het Rode Plein dan van een feest.

Wel werd er vuurwerk afgestoken waarvan ik, een bar uitramend, nog net een paar uitspatsels kon zien. De Italiaan laaft zich niet aan het bier, maar staat wel massaal voor de snackbar. Die is net als de pizzeria waar ik zit, overladen met eters. Hele families zitten er, terwijl ik niets van enige reden kan ontdekken dat ze hier moeten zitten. Alsof ze hier dagelijks zo zitten. De kinderen rennen vrolijk langs de tafeltjes en geen ouder maakt daar een opmerking over. Bekenden groeten elkaar en praten half etend over de tafeltjes heen. Een heerlijk gevoel voor mij, die de hele vakantie in uitgestorven restaurantjes heeft doorgebracht. Deze pizzeria op zaterdagavond vormt een aangename uitzondering.

Vandaag heb ik vrijwel niets uitgevoerd en heerlijk van de zon, de mensen en de rust genoten. Ik liep langs de fontein van Diana, een kunstwerk uit 1908 terwijl ik naar het internetcafé op weg was. Het werk is een mooi kunstwerk, soms wat grof maar uiterst realistisch uitgehakt. Diana triomfeert in het midden en wordt omringd door mannelijke en vrouwelijk nimfen die op grote vissen zitten. De nimfen houden de bek van de vis open met een roestig stuk kabel in de hand., Het alles is mooi bewerkt en kan, wat mij betreft, wedijveren met menig Renaissance of barokke fontein.

Waarom zou mijn patria geen fonteinen hebben? Vanwege de harde winden die het water tientallen meters naast de fontein laat verregenen? Vandalen die het enorme oude kunstwerk zouden aantasten? Of is het de vrieskou die menig nat stuk steen uit elkaar doet barsten? Ik weet het niet, maar ik betreur het dat Nederland die zoveel dingen van de Italianen heeft overgenomen, deze fraaie uiting van kunst heeft laten rusten. Misschien komt het door ons gebrek aan pleinen. Iedere poging tot een plein in mijn moederland, doet kunstmatig aan. Als een parkeerplaats of een plek waar men iets anders op wist te zetten.

Een plein in Nederland lijkt meer op een weiland waarbij de slootjes en grazende koeien helaas ontbreken. Ook de parken zijn in Nederland een ondergeschoven kindje. Hier is ruimte voor een door palmen overgoten park, waar de mensen lekker zitten en de dagelijks dingen bespreken. Ik denk dat het hoofdmotief de temperatuur is. In Nederland loont een park of plein nauwelijks omdat we het grootste deel van het jaar binnen leven. Een grote gebeurtenis moet altijd in de maanden mei tot augustus gehouden worden en dan nog kan het gebeuren in het water vallen. Hier, kan altijd wel iets georganiseerd worden en is de kans op regen veel kleiner. En als het regent, valt er even wat, waarna weer een droogte invalt die de straten snel droog maakt. Misschien ben ik in het verkeerde land geboren, want last van een heimelijk verlangen naar mijn patria heb ik niet.

donderdag 25 januari 2001

12.30 uur, Siracusa

Temidden van een zonovergoten Grieks theater uit de vijfde eeuw voor Christus schrijf ik dit. Gisteren baalde ik dat ik in de trein zat terwijl de zon scheen, zesenhalf uur deed ik over de circa tweehonderd kilomter van Agrigento naar Siracusa. Nu ik hier ben, in het parco archeologica, vergeet ik de hele reis. Het zonnetje doet denken aan een mooie zomerdag in juni, terwijl het hier januari is. Ik wist niet dat het hier zo warm kon zijn, dat zelfs mijn bloesje teveel lijkt te zijn. Maar ik ken mijn enthousiasme en houd het ding aan. Een verkoudheid heb ik te snel te pakken en dat terwijl ik over mijn vorige nog niet eens heen ben. De hemel is blauwer dan gisteren. Toen zag ik nog wolkjes in het luchtruim zweven. Nu is er geen wolkje aan de lucht. Je kunt je niet voorstellen hoe ik geniet. En dat terwijl in Nederland de koude regen neerdaalt, of een harde westenwind mensen van de fiets af rukt. Ik weet zeker dat ik als ik weer terug ben in Nederland, dit lekkere weer ongelooflijk zal missen. Als een verliefde die zijn geliefde lange tijd niet zien zal, zo omarm ik dit prachtige eiland. Het blijkt even raadselachtig te zijn als een geliefde. Geen enkele greep krijg ik op dit eiland, dat steeds weer een nieuwe karaktertrekje laat zien. En dat terwijl de meeste mensen bij het horen van Sicilië denken aan de Maffia. Voor mij is de gedachte aan de Maffia één van de eerste dingen die wegviel bij mijn verblijf op dit eiland.

De tocht gisteren was lang. Onderwijl trok zich het landschap aan ij voorbij. Ik zag rijen mandarijnbomen waar de vruchten oranjerijp aan hingen. De bomen zijn alleen groen en verliezen hun blad nooit. De warmte is overvloedig aanwezig. Ik zag het eerste hagedisje als bode daarvan net voor mijn voeten wegglippen. Vannacht werd ik gezocht door een mug. De zomer is hier zelfs in de winter aanwezig. Wat ben ik toch gelukkig met het Zuiden.

Al spoedig zag ik de Etna opdoemen, een enorme piramide die het landschap domineert. Vanuit de verte leek het helemaal niet op een vulkaan, maar op een uit de kluiten gewassen berg. Over meer dan 3000 meter reikt de berg en een laag sneeuw bedekte de hellingen als een kostbare steensoort op een piramide. Het gevaarte is te zien over een afstand van 250 kilomter en daarom zag ik uren later dat het weldegelijk om een vulkaar gaat. Zware rookpluimen rookten uit de krater en cirkelden om de top als een alziend oog. Hiermee leek de natuur de Egyptische godsdienst beter te verbeelden dan welke piramide door mensenhanden gemaakt. Het landschap voor de Etna kenmerkt zich door een enorme vlakte waar allerlei producten worden geteeld. De vulkanische bodem is immers vruchtbaar.

De stad Catania is verschillende malen door zware aardbevingen en vulkaanuitbarstingen getroffen. De Etna laat menigmaal zijn levenslust aan de mens blijken. De stad viel enigszins tegen. De huizen staan er verloederd bij en het moet een zeer criminele stad zijn, sommige noemen het zelfs het ‘Chicago van Sicilië’. Die informatie gaf mij onvoldoende rust om de stad uitvoeriger te bekijken. Ik was blij dat mijn stop slechts anderhalf uur bedroeg. Wanneer ik de Etna van dichtbij wil zien, zal ik de stad moeten aandoen. Naast de onveilige stad, bezit ik nog een twijfel. De vulkaan is bedekt met sneeuw en een bezoek eraan kan op een enorm fiasco uitlopen. Veel busverbindingen rijden niet, evenals het treintje. Daarom denk ik dat ik de Etna pas bij een volgend bezoek kan aandoen. Want teruggaan wil ik zeker!

De mensen zijn hier uiterst religieus. Ieder station bevat wel een kapel die door veel reizigers even aangedaan wordt. Soms staat midden op het station een Mariabeeld die aanbeden wordt door verschillende brandende kaarsjes. Ik vind dit een eigenaardig verschijnsel. Zelfs het kleinste station blijkt een kapel te bezitten, al is het op wc-formaat.

Ik vond snel een hotel hier in Siracusa en verkende gisteren de stad. De binnenstad is erg mooi, al is ze wat vervallen. Het strekt zich in zee als een uitstekende tong die tevergeefs iets van de zee wil proeven. Ik kan mij niet voorstellen dat Goethe hier niet is geweest. Kniep was er geweest en vond het een zooitje hier. Als Goethe dit theater gezien had, had hij anders gesproken. Hij leek minder aandacht te hebben voor de smeltkroes aan culturen op dit eiland. Want op weinig plaatsen zie je Griekse, Romeinse, Byzantijnse, Normandische en Arabische cultuur bij elkaar. Hier is het allemaal. Daarom ga ik gauw verder om snel verder te kijken en mij te laven aan zon en cultuur.

22.15 uur, Siracusa

De dag heb ik rustig besteed. Niet overhaast en bovenal genietend van de lekkere zon. Ik zag het amfitheater uit de Romeinse tijd die de tijd niet ongeschonden doorstaan heeft. Er was erg weinig van over. Het grote verschil met andere amfitheaters die ik ken, is dat deze uit de rotsen gehakt lijkt te zijn. Het publiek kwam zo aan de bovenzijde binnen en moest niet van beneden naar boven, zoals bij de mij bekende amfitheaters het geval is. Het grootste gedeelte van de bankjes is verdwenen en dat gaf mij een onvolledige indruk. Ik had ongetwijfeld het vrijwel ongeschonden amfitheater van Pompeii in mijn hoofd.

Ook dat Griekse theater is uit de rotsen gehakt en loopt zodoende naar beneden. Hier is het grootste gedeelte van de bankjes bewaard gebleven. Maar een akoestische list kon ik niet uitvoeren. Een weg leidde teveel af en volgens mij was de akoestiek niet meer wat ze lang geleden geweest is. Toch gaf het theater mij een aangename blik. Lange tijd zat ik er op een bankje te schrijven in dit schriftje en genoot van de zon.

De grotten nabij het theater waren overweldigend. Vooral de Orecchio di Dionizio, het oor dan Dionysius. Het lijkt op een ooringang, omringd door de schelp van de rots. Het is indrukwekkend. Ik waande mij in een heus kerkgewelf. De diepte van de grot is 60 meter en de hoogte is maarliefst 20 meter. Na een aantal stappen zag ik enkel duister voor mij en durfde ik niet meer verder te gaan. Ik voelde mij als een volk dat in duisternis wandelt. De akoestiek in de grot was wel te testen en mijn vingerknip klonk secondenlang na in het donker en eigenlijk had ik met het ‘Victimae pascali laudes’ willen afsluiten, maar een lichte verlegenheid tegenover de bewakers aan de ingang weerhield mij.

Ik liep naar de San Giovanni, een kerk die slechts uit enkele muren en pilaren bestaat. De ruimte onder het verdwenen dak leek bijna wel een park en het was moeilijk voor te stellen dat het Victimae ongetwijfeld door deze gewelven geklonken heeft. Maar daar kwam ik niet voor. De kerk bezit een prachtige cripte, van de eerste bisschop van Siracusa, San Marcian, die hier begraven werd. De ruimte in de vorm van een Grieks kruis is uit het steen gehakt en bevat prachtige fresco’s uit de vroeg-christelijke tijd. Compleet met oude pilaren waarop de vier evangelisten staan afgebeeld en Johannes, de heilige van de kerk, alle lof krijgt toegezwaaid. Het zien van de fresco’s vraagt een grote inspanning aangezien ze bijna allemaal geheel door de tijd zijn weggevaagd. Maar ik zag toch duidelijk enkele heiligen in de vorm van een icoon.

Daarnaast liggen achter de kerk catacomben. Een dergelijke begraafplaats had ik in mijn leven nog nooit bezocht. Ik verbaasde mij over de grote hoeveelheid uitgehakte graven. Eerst werd ik bevaangen door een angst te verdwalen in dit gangenstelsel. Iedere keer leidde een gangetje mij naar een grote cripte met het formaat van een kapel. De koepels waren zeker kunstig uitgehakt en ook hier waren fragmenten van fresco’s. Het mooiste was een fresco waarop ik heldere kleuren zag en mensen kon ontwaren. Ik vroeg mij af of de baardloze figuur Jezus voorstelde, wat zeer goed mogelijk is. Michelangelo durfde dit oud-christelijke gegeven weer te doorbreken, wat hem erg kwalijk is genomen. In één van de criptes durfde ik wel het paasgezang te zingen. Prachtig weerklonken de diepe bastonen die door mijn verkoudheid beter klonken dan ooit door de gewelven over de doden, die ongetwijfeld uit hun stoffige toestand wilden terugkeren tot de levenden.

Ik heb geruime tijd daar rondgedwaald om rond vijven terug te keren in het hotel, waar ik in een kort slaapje alle indrukken verwerkte. De Anna heb ik in alle rust tijdens mijn activiteiten op diverse bankjes in de zon gelezen. Ik kan niks anders wensen dat het morgen weer zulk mooi weer wordt.

woensdag 24 januari 2001

12.15 uur, tussen Agrigento en Catania

Het mooiste gedeelte van het Middeleeuwse Agrigento vind ik de omgeving rondom de Duomo. Hier staan geen moderne huizen die de Sicilianen zo zonder genade bij hun monumenten kunnen neerzetten. Alsof ze zich schamen voor al dat mooie weten ze de meest lelijke flatgebouwen op de mooiste locaties te plaatsen. Het is één van de ergste verschrikkingen die de reiziger op Sicilië treft. Net als de lelijke pompeuze snelwegen op palen, die als een giftige adder in het landschap bijten.

Maar over het voorgaande is al genoeg gekankerd en ik wil niet zozeer spreken over de lelijkheid van Sicilië, dat kunnen anderen immers beter, alswel over de schoonheid. De omgeving rond de Duomo is altijd vervuld van een raadselachtige rust. Iets waar verliefde stelletjes ook dankbaar gebruik van maken. Op het paartje pubergeliefden op een brommer gezeten na, was er niemand te bespeuren hier. Ik liep, een gregoriaans gezang fluitend, door het straatje waar aan die kant van de dom een meterslange, schitterende zeventiende eeuwse gevel prijkt. De half afgebrokkelde ingangsportalen geven voor mij juist een brok extra charme. Het zijn de onvolmaaktheden die de schoonheid juist benadrukken.

De dom was open, maar dat was vanwege de restauratiewerkzaamheden. Twee heren lieten de toorn Gods door de kerk galmen. Ze waren bezig stenen uit de vloer weg te hakken. Helaas kon ik door deze activiteiten en de invallende duisternis weinig moois in de kerk ontdekken. Zodat ik bij een volgend bezoek de kerk - godzijgeprezen - nogmaals aan moet doen. De vorige keer was-i helemaal potdicht.

De avond bracht ik door op een terras aan de via Atenea, de mainstreat van Agrigento. Rond achten heerste in de straat een grote bedrijvigheid. Vooral om het uiterlijk aan het grote publiek te etaleren. Ik dronk mijn jus ‘d orange aan een bezet terras en weldra stoorde een man de keuvelende stilte. Hij behoort tot het zwervende volk van Agrigento en ongetwijfeld ook tot de gekken. Ik had hem eerder die avond op een ander terras ontmoet. Toen liep hij met een aansteker langs de mensen. Ik dacht dat hij behoefte had aan een sigaret en merkte op dat hij een sigaret achter zijn oor had zitten. Als een potlood bij een marktkoopman hield de natuurlijke wasknijper de sigaret goed vast. Ik kon het ding net ontwaren achter het gebreide hoedje dat de man droeg. Met zijn hand in de zak van de lange beige, wonderbaarlijk genoeg schone, jas, liep hij door naar het volgende tafeltje. Onderwijl mompelde hij was vergezeld met een gemene lach, die meer aan een hoest deed denken. ZIjn gebit was in de loop van de jaren eveneens op straat terechtgekomen, omdat ik slechts twee, voor hem zeer essentiële hoektanden kon ontdekken. Ik zag het schouwspel met een glimlach aan, niet wetende dat de man een bar verder weer een one-man-show zou opvoeren.

Nu, toen ik dus met die jus-’d-orange zat, liep hij af op het tafeltje voor mij met een plastic tasje in de hand. Hij haalde er een handvol fornuisaanstekers uit en toonde een exemplaar aan het meisje. Hij brabbelde er wat bij, maar het meisje had geen behoefte aan een aansteker van een lineaalformaat. Hij dramde door en zij gaf hem duizend lires en drukte de aansteker terug in zijn hand. Nog steeds wilde hij het ding aan haar slijten, maar ze bleef even halsstarrig als hij. Hij vroeg een sigaret, stak hem ditmaal in zijn zak en droop af. Onderwijl keek hij mij indringend aan. Weer klonk het gemompel en de binnensmondse hikkende lach. Maar plotseling draaide hij zich om. Ik verwachtte ieder moment de klik van één van de aanstekers, omdat hij zich uitermate ‘maffia’-achtig omdraaide. In plaats van dit alles, opende hij het vuur met zijn mond en brabbelde in de richting van een man bij het terras. Druk gebaarde hij met zijn wijsvinger in de richting van zijn slachtoffer. Onderwijl spatte een mitrailleurvuur van klodders speeksel uit zijn mond. Hij maakte aanstalte weg te gaan, maar bedacht zich en hetzelfde tafereel deed zich nogmaals voor. Na dit toneelstuk daverde mijn applaus in een bescheiden glimlach. De man zelf zag ook het komisch element in zijn optreden en een tevreden glimlach vervulde zijn gehele stoppelbaarderige gezicht. Hij keerde zich om en liep weg. Hij nam zijn mompelen en hikkende lach met zich mee.

Niemand leek erg verbaasd te zijn over het voorgaande en pikte het gesprek weer op. Bij menigeen was het gesprek niet eens onderbroken. Waarschijnlijk betrof het hier een voorstelling die iedere avond herhaald wordt.

dinsdag 23 januari 2001

17.35 uur, Agrigento

Na een nacht vol onstuimige dromen, waarin ik maar niet op de roman Karakter van Bordewijk kon komen, werd ik wakker in een volledig duistere kamer. Ik nam direct aan dat het nog ‘het holst van de nacht’ was en draaide mij om. Toch was ik onrustig genoeg om maar even op mijn horloge te kijken. Het bleek half 9 te zijn en ik vroeg mij af waarom er dan geen licht door het kleine raampje boven kwam. Ik twijfelde eerst even aan de trefzekerheid van mijn horloge, maar de secondewijzer tikte iedere seconde door alsof het niet anders gewend was.

Mijn verblijf op Sicilië heeft mij al een aantal malen sterk doen twijfelen aan mijn horloge. Dat ding mankeerde altijd wat. Dan liep het tien minuten voor, een kwartier achter of de wijzers verschilden enkele uren van de klok die ik zag. Totdat ik ontdekte dat mijn horloge keurig op tijd liep, alleen de klokken om mij heen gaven allemaal verschillende tijdstippen aan. Van de stationsklok tot het uurwerk op de toren van een kerk, allemaal wezen ze hun eigen tijed aan. Het merkwaardige wil dat de treinen op de verkeerde tijd van de stationsklok vertrokken. Je zou denken dat mijn horlog echt kuren vertoonde, maar het tegendeel is waar, aangezien meerdere klokken tegelijk een andere tijd aangegeven. Het deed mij denken aan de beroemde cantate van Bach ‘Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit’, BWV 106. Volgens mij denkt hier elk uurwerk dat hij God is.

Voor mij was het in elk geval de hoogste tijd. Ik bestudeerde de situatie omtrent het raam aandachtig en mijn vermeende vergezicht bleek een luchtschacht te zijn, compleet met afvoerbuizen en luchtkokers. De kamer voor 30.000 lires per nacht is ronduit de slechtste die ik getroffen heb. Het bed staat in een nis in de muur en past er precies. Alsof het ervoor gemaakt is, hetgeen ik ook vermoed. Het bureau ziet uit op een grauwe muur en boven het bed hangt een kast waaraan ik, in de echte holst van de nacht, met mijn kop stootte toen ik de lakens schikte om me zo beter te weren tegen de kou. Het toilet is ronduit vies en doet denken aan het riool waaraan het verbonden is. De wastafel is zo gestationeerd dat je op het toilet moet plaatsnemen om je van de nachtvuil te reinigen. Dat heeft een cirkelredenering tot gevolg, omdat ik zojuist schreef dat het toilet aan een riool doet denken.

Ik ontbeet in een van de vele bars. Italianen gaan niet ‘s avonds naar de kroeg, maar ‘s morgens. Er heerst dan een gezellige drukte en iededereen eet zijn verse croissantje met een slok ijzersterke caffé. Ik doe met genoegen aan dit gebruik mee en stap dan hoenerig, maar nog niet fris genoeg, het café uit om het enkele straten verderop nogmaals te proberen.

Bij het VVV probeerde ik informatie over de Tempelvallei in te winnen. Dit ging uiterst moeizaam, aangezien de bediende slechts enkele woorden Engels sprak: ‘You take a Bus to the Valley’, stamelde ze met lange pauzes tussen de woorden. Welke bus dan? vroeg ik. ‘A Bus with a Number.’ Welk nummer. ‘You take not a coloured bus, but a bus with a number.’ Ik trok maar een conclusie. Dat betekent dat ik elke bus met een nummer kan nemen, welk nummer dat ook is? Ze knikte instemmed. Enig plattegrondje van de vallei bezaten ze ook niet.

De bus ‘with a number’ hield ver na de tempelvallei halt, omdat ik de knop om de buschauffeur tot stoppen te dwingen niet kon vinden. Wat is Sicilië toch een heerlijk eiland voor klunzen zoals ik. De zon scheen aan een kobaltblauwe hemel en ik ging naar de eerste tempel, de grootste. Dat is de tempel van Zeus, die enorme afmetingen heeft (113 x 56 meter). Ik kon er weinig aan zien, afgezien van de grote hoop stenen. De tempel was nog niet gereed, maar werd door boze christenen verwoest. Anderen beweren dat aardbevingen de rest deden, maar dat geloof ik niet. Aangezien de tempel van Concordia vrijwel heel aan ons is overgeleverd. De grootste tempel van Zeus had die aardschokken dan ook moeten overleven.

De Griekse tempels van de stad Akragas, vernoemd naar een riviertje dat er loopt, was een Griekse kolonie die een ongekende bloei gekend heeft. De stad waar Pythagoras ook enige tijd verbleef. Menig klassieke auteur, waaronder Cicero en Vergilius, noemt en roemt de stad vanwege zijn schoonheid en mooie ligging. Ik verwonderde mij over de goede harmonie tussen cultuur en natuur. De rust die er heerste doordat er zo weinig toeristen waren en de prachtige bomen, waarvan er enkele al in bloei stonden, cactussen en andere voor mij onbekende planten en bloemen.

Zo lopend door die Griekse resten overdacht ik de dromen van vannacht. Ik merkte dat ik weer het verleden aan het verwerken ben, dan dat ik opnieuw geboren wordt. Maar misschien is dit Goethes geboortepijn. Op weg naar het museum, dat gesloten was en de lange weg naar de stad, overdacht ik de opbouw van de roman. Ik kreeg allerlei denkbeelden over schoonheid en de beperktheid van dit begrip. Ik schreef enkele notities aan een drukke weg en keerde terug naar het Middeleeuwse gedeelte. Na de klimtocht naar de dom, dacht ik dat het goed was en daarom schreef ik eerst deze woorden op.