Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

maandag 15 januari 2001

10.30 uur, in de trein van Roma naar Napoli

In een overvolle trein naar Napels bevind ik mij nu, met een maagdelijk leeg schrift voor mij, waarin ik jullie de lotgevallen van de resterende tweeënhalve week zal meedelen. Ik zit wat ongemakkelijk en dat verwijt ik voornamelijk de plechtstatige dame tegenover mij. Haar hoge laarsjes en frivole minirokje nemen de hele tussenruimte in beslag, die de stoelen van elkaar scheidt. Een onaangename houding en ze kijkt dusdanig chagrijnig uit haar dik opgemaakte smoel, door haar zonnebril naar buiten dat ik er niets van durf te zeggen. De stad ligt in een mum van tijd achter ons. Als mij hier iets verbaast is het dat de stad hier uiterst abrupt ophoudt en overgaat in het platteland. In Nederland is dit nooit zo duidelijk te zien; je bent Amsterdam nog niet uit of Abcoude is al begonnen.

Gisteren schreef ik over de belevenissen tot die avond ervoor, daarom wil ik snel de draad weer oppakken. Ik wilde eens wat rustiger aandoen en vertrok die morgen naar de Sint Pieter. Het gebouw is mooi en lelijk tegelijk. Aan de ene kant vind ik de grootsheid monumentaal, maar aan de andere kant doet het mij ook aan de vertrekhal van een groot treinstation denken. Die overdreven hoogte en de pompeusheid die het gebouw van binnen en buiten uitstraalt. Ook ditmaal raakte ik kort na binnenkomst gevangen in het beeld van de Piëta, een schootbeeldje in vergelijking met de rest van de beelden in de kerk. Ik blijf geïntrigeerd door het beeld en kan het, als ik het zie, niet loslaten. Zo ook nu, telkens als ik mij voorneem weg te lopen, ik mij omdraai, zie ik bij het afscheid weer een opvallendheid die ik nader wil bestuderen. Ik had de pieta vergeten bij mijn beschouwing over Michelangelo. Nog sterker, dit is het eerste beeld dat ik van hem zie hier in Italie. Hoe kon ik die opvatting ooit denken? Het zal ongetwijfeld een stuiptrekking zijn van de pijn die volgens Goethe bij de wedergeboorte hoort. Verwarring gaat met dit verschijnsel gepaard en levert allerlei tegenstrijdige opvattingen en gevoelens op. Als een schip in storm, die het licht van de vuurtoren dan weer boven ziet en dan weer beneden zich in zee.

De Sint Pieter liep ik met verbijstering, verwondering en ontzag door. Daarbij kwam onophoudelijk een gevoel van walging op. De overdreven vergulde gewelven, het kolossale graf van Petrus met de bronzen baldakijn erboven. Zoiets zie je nergens anders. Ik tuurde naar de bolbuikige engelen met een waterbak bij de ingang. Ik zag de grootste beelden hangen boven de rondingen van de gewelven. De ene vrouw nog magistraler dan de andere. Allen keken ze met een schuine blik naar de toeschouwer, soms knipoogde er eentje schalks alsof God het verbood. De anderen keken ten hemel of staarden doelloos voor zich uit. Een enkele vrouw, daar hoog in de gewelven wees in de richting van het hoofdaltaar, met dezelfde mooie vingers als ik haar menselijke pedant eerder op het Sint Pieterplein had zien doen. Ieder beeld vervulde mij van een nieuwe bewondering voor de meester die het gemaakt had, totdat ik heftig onderbroken werd door een klop op mijn schouder. Een bewakingsbeambte maande mij de weg vrij te maken. Een grote groep gelovigen stond achter de denkbeeldige dranghekken te kijken en maakte daarmee weg in de kerk. Even later liepen een rij geestelijken in het wet met rode hoeden door het middenschip. Het orgel ving aan met spelen en overal werd gezongen. En ik sloeg om in een andere verbazing: een akoestiek vormde zich in wierrookwolken zoals ze uit het vat slierten van de jongen vooraan. Een akoestiek galmde om mij heen die nog het beste vergelijkbaar was met galmen van het zingen van psalmen op de plee.

Ik doolde nog wat rond in de stationshal, die kerk heet en besloot tot een cappuccino in een werkelijke stationshal over te gaan. Daar schreef ik heerlijk over Amerikaanse dames die naar zalmsalade ruiken uit hun mond en over de belevenissen van de voorgaande dag. De rest van de middag wijdde ik aan de oudheid door rond het collosseum te lopen en de Sante Maria della Vittoria op te zoeken en de extase van de H. Theresa te bewonderen. Natuurlijk niet voordat ik nog even de Mozes van Michelangelo in de San Pietro in Vincoli bekeek.

De restauratie die mijn vorige bezoek aan Rome nog bedierf, was nu voltooid en ik zag een schitterende graftombe. Mijn aandacht viel niet zozeer voor Mozes alswel … die aan zijn linkerzijde zit. De gezichtsuitdrukking en de prachtige armen en handen maakten dat ik de bewering van de vorige dag voor eeuwig in het brandend vuur wierp.

’s Avonds mochten de Spaanse trappen en de Trevifontein uiteraard niet ontbreken op mijn wandeltocht. Even dacht ik haar te zien zitten, maar het bleek een vergissing. Misschien dat ik nog eens een verhaal maak van die ontmoeting, aangezien het toverachtige en banaler kan de werkelijkheid verliep. Dat is het mooie van de literatuur: het hoeft niet gebeurd te zijn, als het maar gebeurd kan zijn.

21.30 uur, Napels

De tocht naar Napels was erg mooi. De prachtige Middellandse Zee lag er zo mooi donkerblauw bij. Aan de andere kant zag ik de bergen trots uitsteken in het landschap. Een warme zon door het treinraam zorgde ervoor dat ik mijn trui moest uittrekken. De dame tegenover mij vertrok reeds snel en ik had het tafeltje voor mij alleen. Schrijven ging niet, de trein trilde dusdanig dat ik geen letter leesbaar op papier kon zetten.

Napoli verraste mij dusdanig dat ik even helemaal van mijn apropos was. De auto’s reden door elkaar heen en met hun getoeter veroorzaakten ze nog meer chaos. Als voetganger moet je jezelf letterlijk voor de auto’s werpen om de weg over te komen, ander kom je er nooit overheen. Het rode licht negeren ze alsof het groen staat. Ik stalde mijn bagage en ging op verkenningstocht uit in de stad. De hoge huizen en de smalle steegjes die geen automobilist weerhoudt om er zo snel als mogelijk is doorheen te rijden.

De huizen zien hier verwilderd en verwaarloosd uit. De kleine piazza’s stralen de typische kenmerken uit van een Zuid-Europese stad. De mensen verzamelen er zich en zingen in hun Napolitaanse dialect een duet tegen elkaar. Groepen honden lopen te struinen over straat en eten het brood en de restjes pizza die op straat liggen. Sommigen blaffen tegen iedere voorbijganger die te dicht in de buurt komt.

Op de piazzo Dante waar ik vlakbij het standbeeld van de grote poëet ging zitten, schreef ik een stuk over Rome af. Het verging mij slecht, aangezien ik de overweldigende indrukken van Napels opzij moest drukken en diep in mijn geheugen moest duiken om de brief aan jullie te kunnen schrijven. We liepen namelijk iets achter en ik mocht jullie die ervaringen niet weerhouden. Onder het standbeeld van Dante zat een meisje lieftallig een boek te lezen. Een man vloog op haar af voor een gesprek, zoals een duif op een mens afstormt in de hoop iets te eten te vinden. Ze probeerde hem af te wimpelen en hij verdween korte tijd later. Om verder gedonder te voorkomen, ging ze naast mij op het bankje zitten. Zo leek het of ze bij mij hoorde en daarmee al een man had. Ik zag er blijkbaar dusdanig uit dat ik haar wel met rust zou laten. Hetgeen ook het geval was.

Wat de vrouwen betreft, gaat het hier nogal dubbelzinnig aan toe. Ze worden regelmatig lastiggevallen, mannen spreken hen aan en gaan som verder. Op het station liep een dame voorbij die een opmerking kreeg. Ongetwijfeld iets als ‘lekker kontje’, ze schold de persoon helemaal tot moes. Het heeft wel iets van de Nederlandse bouwvakker die tegen elke vrouwenbil fluit. Alleen doet hier elke man het, van bouwvakker tot intellectueel.

De andere kant van het verhaal is dat vrouwen ongegeneerd kunnen flirten. Ze knipogen wat hier of daar en kijken je indringend aan. Als je hetzelfde doet, kunnen ze als verlegen pubermeisjes reageren met een gezicht vol schaamrood of met een giechel. Ik vind dat wel eigenaardig, maar prefereer zelf de subtiele variant van het flirten. Ik kan de hele dag flirten, zonder vreemde opmerkingen naar mijn hoofd geslingerd te krijgen, zoals vaak in Nederland gaat. Daar kan een meisje je helemaal uit een flirt halen door hard op te merken of ik het kan zien, of ik iets van haar aanheb of of er iets is (vooral de laatste is verschrikkelijk). Misschien dat ik daarom zoveel van Italie houd.

Ik bezocht de Duomo die pas om 16.30 uur open ging. Het interieur verbaasde mij. De twee zijkapellen bleken gewoon twee complete kerken te zijn. De Duomo stroomde over van de orgels. Hoeveel ik er daar niet zag, achter elke pilaar dook wel een frontje op. In de avondschemering kreeg het gebouw nog een geheimzinniger lading. Het casetteplafond leek nog mooier dan het ongetwijfeld is. Voor het plein stonden drommen jongeren met toeterende scooters met elkaar te praten.

De sfeer geeft mij een dubbel gevoel. Aan de ene kant fascineren mij de smalle steegjes waar de was vanuit de balkonnetjes over de steeg heen gespannen is. Compleet met honden en tetterende vrouwen. Aan de andere kant straalt het duistere steegje ook onveiligheid uit. Napels schijnt ’s avonds geen veilige stad te zijn voor toeristen. Wellicht dat ik daarom al voor negenen terug was in het hostel. Een toerist was vandaag bestolen, dat vraagt om extra goed op mijn waar te passen.

De zwerfhonden intrigeren mij nog het meest. Bij de haven moest ik langs een groep van circa vijf honden. Dreigend keken ze mij aan en aan de andere kant was een drukke autoweg. Er bleef voor mij niet veel meer over dan ze te passeren. Agressief keken ze mij aan, sommigen blaften erbij. Ze bleven gelukkig waar ze waren. Ik liep quasi kalm van de dieren weg. Op de hoek gekomen schrok ik mij een ongans. Een slapende hond sprong overeind. Ik had bijna op zijn staart getrapt.

De stad is vergeven van de antiquariaten. De boekjes staan tot ver op straat uitgestald. Nauwelijks nieuw waar wordt er verkocht. Tussen de boeken staan veel 18e en 19e-eeuwse boeken. Ik heb dikwijls met veel zuchten in de boekhandels rondgekeken. Wat jammer dat ik geen Italiaans lees of spreek. Ik voel me er bijna toe verplicht, aangezien het beheersen van de taal zeker een vereiste is, voordat ik een boek aanschaf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten