Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

vrijdag 12 januari 2001

In de trein van Pisa naar Rome

Ik zie de zon in de Middellandse Zee zakken. Een mooi gezicht, zo vanuit een rijdende trein. Ik zit in het achterste rijtuig. Het is rustig, een paar mannetjes praten zacht met elkaar en houden hun hoeden op schoot alsof het een klein kind is.

Eindelijk ben ik dan nu op weg naar Rome. Mijn haast leek meer op een traagheid en misschien zit daar wel een angst in verborgen. Ik wil graag naar Sicilië maar lijk het eiland voor mijzelf uit te schuiven.

Vanmiddag hield ik een royale tussenstop om de kathedraal, het battistero en natuurlijk de scheve toren van Pisa te zien. Goethe is heeft deze plaats eveneens niet met een bezoek vereerd. De toren stond in Goethes tijd slechts drie meters buiten het lood. Een aantal jaren geleden stond hij viereneenhalve meter gebogen naar de aarde. De toren staat er troosteloos bij. Een enorm hekwerk geeft de toeschouwer de indruk dat eraan gewerkt wordt. Het pinakel wordt omhelsd door een netwerk van stalen kabels die vele tientallen meters verderop het gebouw voor een val moeten behoeden. Aan de andere kant van de toren, dus waar de toren juist verder van de aarde hangt, liggen loodzware blokken om eenzelfde soort effect te bewerkstelligen. Ook al is het ding beroemd om zijn scheve stand en de daaraan verbonden proef van Galileï, als zelfstandig gebouw is het een kunstwerk op zich. De vele pilaartjes geven het werk een eigen charme. Desondanks kan het gebouw niet op tegen het, eveneens ronde battistero (de doopkapel). De gebouwen steken met de kathedraal mooi af door de ruimtelijke werking van het grasveld. De aandacht kan zo niet verglijden naar andere schoonheden.

De kathedraal straalt alure en schoonheid uit. Een enorme façade geeft de ingang aan, die achter blijkt te zitten, maar dat ligt aan dat idiote toerisme natuurlijk. Vanwege de vele bezoekers moet er een zekere circulatie van de bezoekers door de kerk gaan, waarbij tegemoetkomend verkeer niet geduld wordt. Het interieur vond ik overweldigend, bijna oosters doet het aan. In de kerk hangt de beroemde kroonluchter van Galileï. Niet dat de beste man dat ding gemaakt heeft, maar hij zag de kroonluchter tijdens de kerkdiensten aan. Niet het woord gods openbaarde zich aan hem, maar het heen-en-weer schommelen van het ding aan het meterslange touw, trof hem. Hierdoor ontdekte hij dat de slingertijd van een slinger losstaat van de amplitude -ik heb het ook maar uit een reisgids hoor-. Deze materie zal ik ongetwijfeld tijdens mijn saaie natuurkundelessen gekregen hebben. Opvallend genoeg wordt het meterslange touw door een horizontaal bevestigd koord vastgehouden. De slingertijd van de kroonluchter valt hierdoor niet meer waar te nemen. Sterker nog: de kroonluchter hangt een beetje ‘uit het lood’ door het horizontale koord. Vreemd eigenlijk dat ze zoiets doen. Zijn ze bang dat het ding tegen de muren van de kerk zal slingeren. Gezien de lengte van het touw is dat niet onmogelijk. In elk geval kan niemand de waarneming van Galileï niet meer waarnemen, zelfs al is de preek saai. Het ding hangt echt aan het verhaal vast, want de kroonluchter valt enigszins uit de toon met de rest van het interieur.

Met smart en een lichte weemoedigheid verliet ik overigens vanochtend Florence. Het hotel was zo mooi en mijn medereizigers waren zo buitengewoon vriendelijk tegen mij. Gisterenavond sprak ik nog met de Canadese medereizigster over mijn ervaringen tijdens de reis. Ze was niet alleen in de Nederlandse literatuur geïnteresseerd, maar bleek een warme belangstelling te hebben voor elke literatuur van het land waar ze was. De Franse vertalingen bleken niet erg vaak te vinden te zijn in de Italiaanse winkels. Ze is kunstenaar en de afgelopen maanden had ze tijdens haar lange trip veel inspiratie opgedaan. Deze ideeën zou ze over enige weken verwerken in haar atelier in Montréal. Nu was het er nog stervenskoud; ze sprak over zo’n 50 tot 60° onder het vriespunt. Als ze zou terugkeren, dan zou de temperatuur behoorlijk gestegen zijn, tot zo’n 30°. Ze haatte Canada in de winter, maar omhelsde het in de zomermaanden. Vandaar dat ze de winterslaap liever in het warmere Europa deed. De zomervreugde volbracht ze liever in de warmte van haar geboorteland –iets waar ze met een grote liefde in haar stem over sprak. Dan zou ze zich weer kunnen overgeven aan haar weefgetouwen en breiwerkjes.

Helaas heb ik ook geen woorden gerept over mijn tocht gisteren naar één van de vele gallariën die Firence rijk is. Aan de rivier stond een hele rij van deze aangename kunstwinkeltjes. Ik stapte één van die toko’s binnen en staarde enige minuten aandachtig naar het prachtige beeld dat vlak naast de ingang stond. De eigenaar liep al enigszins achterdochtig achter mij aan en plotseling keerde ik mij –tot verbazing van beide- om. Ik zag de angst in zijn ogen opwellen, omdat de snelle beweging een waardevol en kostbaar beeld zou kunnen omwerpen. Nadat alles op zijn pootjes leek terecht te komen, wist hij in een aantal luttele seconden zijn achterdocht om te werken in een vriendelijke blik.

Ik vroeg of het allemaal replica’s waren die daar zo stonden uitgestald –ik had al een paar Davids mogen aanschouwen in alle maten die maar denkbaar waren-. Nee, er zaten zeker een paar originele werken tussen en hij wees naar een afzichtelijk beeld dat het onmogelijk tot een replica geschopt zou kunnen hebben. ‘We hebben er zelfs een paar moderne beelden tussen zitten,’ antwoordde hij. Gelukkig liet hij mij vervolgens met rust en toog aan het werk in zijn kantoortje, die door de ramen aan alle kanten voldoende controle over mij bood. Een kwartier later groette ik de man beleefd, complimenteerde hem met zijn mooie galarie en vertrok. Hij knikte tevreden en was blij dat ik zijn heiligdom verliet.

In hotel vertelde ik die avond met de welbekende rozen, geuren en kleuren. Ik zou mij hebben gedragen als een museumdirecteur die de beelden bijna omstootte. Ik vroeg de galariehouder naar de nieuwste kunstwerken van Firencistische afkomst omdat ik in april 2002 een tentoonstelling wilde organiseren in mijn museum. Natuurlijk geloofden ze mijn verhaal niet, maar mijn Engels bleek voldoende daadkrachtig te zijn om hen in een schaterlach te doen uitbarstten. Ze konden de rozen wel waarderen en dat terwijl ik in mijn toeristenkloffie natuurlijk nooit een museumdirecteur zou kunnen nabootsen.

Op straat verkopen veel negers hun waar. Ze hebben grote posters, zonnenbrillen en horloges bij zich in handzame koffers. Ik dacht dat dit praktische goed het doel diende om de verkoopwaar op verantwoorde wijze te vervoeren, totdat ik gisteren een groep negers zag wegrennen. Een politieauto reed de straat binnen. Ze hadden hun waar in no-time in hun koffers gestouwd en waren in geen velden of wegen meer te bekennen toen de politiewagen langs hun verkoopplek reed.

Tijdens het avondeten gisterenavond zat ik naast een wonderschoon meisje. Ze had prachtige kijkers met een zachtbruine tint. Haar gezicht werd omarmd door eenzelfde kleur haar. Ze was druk in de weer met het gesprek met haar twee andere tafelgenoten, een jongen en meisje van haar leeftijd. Het Engels dat ze sprak was duidelijk te volgen. Het gesprek leek voornamelijk over sex te gaan en af en toe keek ze mij verlegen aan als ze zag dat ik haar aanstaarde. Wanneer onze ogen elkaar kort-even ontmoetten antwoordde ik met een blos op mijn wangen. Zij dronken onderwijl hun wijnglazen leeg die de wijn uit de twee lege pakken hadden bevat. Ze gedroeg zich ook wel dusdanig, naar de aard van het aantal wijnglazen dat ze op moest hebben. Een rond buikje ter grote van een forse voetbal rustte op haar schoot.

Waarschijnlijk zorgde de alcohol ervoor dat ze me durfde aan te spreken, want ik zou het niet gedaan hebben. Ik werd eigenlijk met de minuut verlegener, maar zij wist het ijs te breken door een vraag te stellen over het pakje met wijn dat voor mij stond. Ze vroeg mij of de wijn die ik dronk lekker was. ‘Ach,’ zei ik zo argeloos mogelijk, ‘het is niet goed en niet slecht.’ We spraken wat verder over onze reizen. Ze kwam uit Australië en was met haar twee vrienden vier weken op reis in Italië. Ze was zojuist gearriveerd uit Napels en had enkele dagen daarvoor Messina (Sicilië!) aangedaan. De Australische schoonheid vertelde dat het er lekker warm was. Ik zei dat ik daar juist heen wilde gaan en was erg verheugd van haar te vernemen dat het daar nu juist mooi weer is. Ja, je kon er gewoon in een t-shirt rondlopen en je werd zowaar bruin ook. Ze liet enigszins uitdagend haar welgevormde armen zien om te tonen dat ze werkelijk lichtelijk bijgekleurd was. De zon in Messina had haar daadwerkelijk een licht tintje gegeven.

Over de mannen in het Zuiden was ze iets minder enthousiast en naar ik begreep, vormde dat de voornaamste reden om naar het Noorden te trekken. ‘Iedereen spreekt je aan,’ zei ze met een ergerlijke blik in haar mooie ogen. Dat is geen wonder, dacht ik, want een dergelijke schoonheid kan je alleen negeren met een verlegenheid die ik alleen lijk te bezitten. Ze nodigde me uit om mee te gaan naar de film die weldra draaide, maar ik vertrok liever naar een rustig tafeltje om mijn aantekeningen verder uit te werken. Zo zie je maar, mijn werk is mij heiliger dan de liefde!

Misschien dat ik vanwege haar met een lichte pijn in mijn hart het hotel vanmorgen verliet. Een pijn die niet leek te worden weggenomen door de prachtige belofte van Rome die nu op mij staat te wachten. Want met het panorama van de schitterende stad Firence, liet ik een prille romance van mij wegglijden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten