21.45 uur, Venetië Ostello
Gisteren schoot even alle moed in de schoenen. Ik wilde niet meer alleen reizen en bad al voor een behouden thuiskomst. Zelfs mijn huisgenotes die ik zo veracht, kreeg ik spontaan lief. Daar waren drie redenen voor aan te wijzen.
Allereerst was ik erg moe van de lange reis naar deze lagune toe. Maar ik dacht niet aan naar-bed-gaan, aangezien ik zo vol van alles was, dat ik onmogelijk de slaap zou vatten. Daar zal zeker het douane-avontuur aan hebben bijgedragen. Ik dacht dat de ervaring niet zo’n grote indruk op mij had gemaakt, maar mijn gevoel vertelde een ander verhaal.
Op de tweede plaats was mij nog een vervelende gebeurtenis overkomen. De gek, waar ik gisteren over sprak, kwam ik voor een tweede maal tegen. Hij liep net langs het hotel, toen ik een sigaretje stond te roken. Er waren problemen tussen hem, de lokale bevolking en de hotelgasten. Ze vlogen elkaar bijna in de haren, terwijl hij als een derde hond erbij stond. Ik had wat afstand van de vechtpartij genomen, omdat ik weinig lust had bij dit tafereel betrokken te worden, hetgeen uiteraard gebeurde. De man met de gebreide muts kwam naar mij toe en gaf netjes een verklaring voor de ruzie die zich rond ons afspeelde. Hij had namelijk een jongen, van de plaatselijke bevolking gevraagd om seks. De strijd die ontbrandde na deze woorden kwam doordat de jongen hem in elkaar wilde slaan, maar enkele hotelgasten hielden hem tegen. De woede barste toen los van de plaatselijke bevolking naar de hotelgasten.
De man met de muts keek even naar het tafereel en draaide zich weer tot mij. ‘Do you want sex with me?’ Daar ik mij niet aangetrokken tot mannen in het algemeen en zeker niet tot hem, in het bijzonder, sloeg ik het aanbod af. Hij reageerde teleurgesteld en droop, gelukkig, af. Ik was er wel vervelend van, ook al vroeg hij het netjes. Het had allemaal erger gekund, als hij het voorbeeld van de douane had gevolgd: niets vragen, gewoon doen! Maar ik vroeg mij af, waarom dit leed mij trof. Had ik anders gereageerd als de man met de driekleurig gebreide muts een beeldschone, rondborstige Italiaanse was geweest? Mijn antwoord luidt: Neen!
Het derde geval deed de druppel van de emmer overlopen. Iets wat bij de hoge waterstanden in Venetië natuurlijk niet onmogelijk is. Mijn slaapplaats was door een ander in beslag genomen. Ik zou het onjuiste bednummer hebben gekozen, dat was geheel correct. Ik werd naar een eveneens verkeerd bed verwezen. Uiteindelijk koos ik eieren voor mijn geld en haalde de lakens van het bed, waarvan ik dacht dat dat mijn bed zou zijn. Vervolgens rende ik naar beneden om buiten door middel van een sigaretje de zojuist ontstane spanning weg te roken. Ik stond er nog maar nauwelijks of een driekleurige bontmuts dook vanuit het duister op. Een ongeschoren gezicht vroeg mij: ‘Do you have a sigaret for me?’ Ik gaf hem er eentje. Hij liet mij zijn van vet doorglommen handen zien. ‘I have just had sex with another man,’ een glimlach verscheen met de woorden rond zijn stoppelbaard. ‘Do you want it feel.’ Ik rook een lucht van verteerd eten dat op het punt stond het poepgaatje te verlaten. Ik schudde nee. Langzaam draaide de muts zich weer om en hinkelde weg.
Op dat moment schold ik op alles en iedereen en liep weer naar mijn slaapkamer. Op mijn nieuwe slaapplaats lag nog altijd niemand. Ik ging liggen en wilde wakker blijven tot de sluitingstijd. Het lukte niet. Met en schok werd ik om vijf uur wakker. Ik realiseerde mij dat ik op een overvolle slaapzaal lag. Boven mij klonk gesnurk. Hoe kon ik twee nachten terug nog vergeten zijn dat er iets als snurken bestaat? Er klonk een wild gedraai, vastgeklit in het spiraalgeluid van het bed. Het gesnurk hield op. Ik mocht weer verder slapen…
Toen ik vanochtend opstond was het verlangen naar huis verdwenen. Ik at het ontbijtje (één klein broodje en een mok ondrinkbare oploscappuccino) en ging naar de Tabacci-shop om een kaartje voor de boot te regelen. Ze verkochten echter geen abonnementen en daarom mocht ik het met een los kaartje doen. De prijs was de helft van het kaartje dat ik gisteren kocht. Op het San-Marcoplein kocht ik een abonnement voor drie dagen. Zo kan ik onafgebroken rondreizen door de stad.
Ik liep naar het station om de boel weer te herkennen en genoot van de steegjes. Op het station dronk ik de eerste cappuccino en espresso. Buitengewoon heerlijk. Ik wist direct weer waarom ik naar dit land was gegaan en vergat al het leed van gisteren. Iedere slok nam een argument voor vertrek weg. Ik zat er lekker bij en las een toeristengids om een plan voor de dag te trekken.
Venetië is een boeiende stad die aan het eind van de 18e eeuw maarliefst 240.000 zielen telde. Toen Napoleon kwam was de stad uitgebloeid en trad het ‘verval’ in. De stad leeg en overstroomde tegelijk. Als de mensen verdwijnen komt het water, lijkt het wel. De stad bestaat uit evenveel verhalen als dat er huizen zijn. De stad gaf zich op een wonderlijke manier over aan de troepen van Napoleon. Voor zijn komst had de stad al regelmatig de aanvallen van de Turken moeten weerstaan. De magistraten kwamen bij elkaar om de toestand te bespreken, onder leiding van één of andere doog. De vergadering verliep moeizaam. Een aantal heren geloofde nog in een overwinning op de enorme troepenmacht van Napoleon die de stad naderde. De tegenstanders van overgave dreigden de stemming te winnen. Net op het moment van de stemming, klonk er een schot vlakbij. De magistraten die tegen waren, draaiden plotsklaps 180° om. Als hier al een schot weerklonk van iemand die voor de overgave was, dan moesten ze wel. De vergadering werd gesloten met het besluit voor overgave. Tegenwerken tegen zo’n enorm leger, zou een zelfmoord betekenen. In werkelijkheid bleek het schot helemaal niet van een voorstander voor de overgave te zijn, maar een schipper die afscheid van zijn geliefde nam. Hij schoot bij zijn vertrek een saluutschot bij wijze van afscheidskus.
Ik vraag mij af waarom ieder steegje hier zo naar de dood riekt. De stad leeft, bruist en geniet van de centen van de vele toeristen en toch hangt er een zware lucht vol van ondergang en verval. Het idee van verval hebben de mensen sinds de komst van Napoleon. Der Tod in Venedig van Thomas Mann is op dat punt zeker niet vernieuwend. Maar ik voelde mij in mijn tochten door de stad, als een Gustav die zoekt naar schoonheid en harmonie. Schoonheid? Wat is schoonheid? Dat vroeg ik mij menigmaal af vandaag.
Van het station vertrok ik per boot voor een tocht door het ‘canale grande’. De meest prachtige pallazi staan hier aan deze brede straat. Geen ruime en breed geasfalteerde weg, maar water brengt je in het casino. Ieder huis of gelegenheid heeft een aanlegsteiger en af en toe zie je een streepje voetpad. Verder niets dan water. Veel pallazi staan er vervallen bij, afgewisseld door glimmend gerestaureerde paleizen. Ik werd het meest getroffen door afgebladderde huizen, waar de luiken gesloten zijn en waar de ramen niet waterpas met de rivier staan.
Vanuit het San-Marcoplein maakte ik een, in het boekje aangegeven, wandeling door een rustieke wijk. Dat is Venetië: uitgestorven steegjes waaruit af en toe een grootse kerk opdoemt. Soms loopt het steegje dood. Dan belet een aanlegsteiger de verdere weg voor de voetganger. Ik heb genoten van de wandeling en tuurde naar de gevels van de prachtige gebouwen. Een lust voor het oog zijn ze. Af en toe, als ik op mijn weg een bar tegenkwam, dronk ik, meestal staande een cappuccino. Ik stond omdat ik niets van de schoonheid die mij omarmde, wilde missen. Schoonheid leeft niet in grootse promenades met massatoeristen. Hier waren geen zwaar afgeladen kraampjes, of karretjes waar een paar maiskorrels tegen afzichtelijke prijzen worden verkocht om de duifjes mee te voeren, zoals op het San-Marcoplein. De duiven bedekken het plein als de zwarte straattegels die onder hen liggen. Schoonheid rust in de stilte van de smalle steegjes en op de pleinen waar je alleen op een bankje zit. Onderwijl zie je hoogstens een hondenuitlater over de hobbelige tegels van de piazzo. Of een mobielerend meisje die van haar telefoon je aankijkt, terwijl je een gedicht over de dood schrijft.
Ik heb bewust geen fototoestel meegenomen. De zucht om alles wat je gezien hebt aan het thuisfront te laten zien, levert mij weinig vreugde op. Nu kan ik alles rustig bekijken, zonder te zoeken naar een pictoraal plekje. Het oog van de kamera ben ik zelf geworden. Ik kan kijken en in mij opnemen wat ik wil. Ik probeerde de ervaringen in een paar gedichten te vatten, maar de opgeschreven gevoelens, invallen en belevenissen blijven wangedrochten. Zoals die krengen uiteindelijk op papier kwamen, zou je ze geen lezer aanreiken. Misschien moet ik maar stoppen met dichten omdat ik mijzelf en anderen daar nodeloos mee kwel. Gedichten schrijven is zo’n kunst dat ik niet bij machte (of penne) ben deze kunstvorm goed te beheersen.
Tussendoor dwarrelde ik veel buiten het boekje om. Het had veel verdwaalpartijen tot gevolg. Deels kwam dit door de neiging van mij om snel te verdwalen. Ik liep telkens een verkeerd steegje in, waardoor nieuwe ervaringen zich van mij meester maakten. Verdwalen gaat makkelijk in Venetië. Maar je komt gelukkig altijd wel op je bestemming aan: de dood. Anderzijds ga ik juist bewust buiten het boekje om. Ik kwam bij de Fundamentale Nuovo en zag de muren van de begraafplaats San Michele, aan de overkant liggen. Midden in het water ligt daar het eiland dat geheel uit kerkhof bestaat. Het stond niet in het boekje, maar ik toog erheen. Een geweldige ervaring was dit.
Op het eiland aangekomen, moest ik mij eerst een lange weg banen door kloostergangen en prachtige tuinen. Daarna kwam ik terecht bij de graven van Strawinsky en Diaghilev. Pound zou op het compartimento Evangelica rustten, maar ik kon het graf helaas niet vinden. Wel vond ik daar Joseph Brodsky waarvan ik in een boekje van Rosita Steenbeek over Venetië ook al eens gelezen had. Steenbeek overdrijft wel enorm in haar boek, want ze deed alsof het vrijwel onmogelijk is om op dat eiland te komen. Het tegendeel is waar. Ik kwam er zo in en hoefde er niet voor uit de kleren te gaan of dood voor te zijn. Ook had ik absoluut geen moeite om het graf van Brodsky, mijn collega-dichter te vinden. Ik kwam er bij toeval terecht, iets wat de zoekende Rosita niet trof. Zij zocht zich de blubber naar de rustplaats. Wel betreurde ik het dat ik de taal van de doden niet sprak. Immers een volk, ook het volk van de doden, leer je alleen kennen door de taal te spreken. De dood zal ik dus later beter leren kennen, wanneer ik ook tot dat volk behoor. Ik zal nooit een Italiaan kunnen worden, daar ben ik teveel Nederlander voor, maar dood moet mij wel lukken. Het is vrijwel iedereen gelukt.
Het kerkhof San Michele was nu echt een kerkhof om verliefd op te worden. De grootse en zware stilte die daar hangt zou je ieder kerkhof willen toewensen. Ik heb ervan genoten terwijl ik alleen mijn voetstappen in het grind en zacht getjilp van een verdwaalde mus hoorde. Verder was het hele kerkhof totaal uitgestorven, zodat ik alleen verkeerde met de duizenden doden die daar liggen. Het hele eiland is omringd door een hoge rode muur van steen, zodat je van verre ziet dat het een kerkhof (of gevangenis) is. Op het terrein staan een paar kerken en kappellen, verder struikel je over de grafmonumenten. Bij eentje hoorde ik een speeldoosachtig elektronisch voortgedreven muziekje. Het klonk walgelijk. Ik liep maar snel door om met mijn voetstappen en de doden samen te zijn. Zo in die rust, wenste ik mijzelf dood. Een mooiere rustplaats kan een dode zich niet wensen.
Dat moet een grootse begrafenis zijn. Je kist in een boot: Charon op zijn best. Zo wordt je naar de overkant van het eeuwige liggen gevaren. Het eeuwige liggen van tien jaar, mits je een beroemdheid bent of veel geld bezat. Ik zag mijn doodskist al varen en vroeg mij af hoe het zou gaan met de mensen die je wegbrengen. Aangezien je de kist toch ergens moet opwachten. Van de kerk, aan het begin van het eiland, naar het graf is een lange weg. Of zouden ze achter het eiland aanleggen? Daar zag ik een ingang tussen de rode stenen muren. Als je daar naar binnengaat is de weg aanmerkelijk korter. Ze kunnen vanaf dat punt beter de kist over het eiland, tussen de graven door, zeulen. Kortom, het was een begraafplaats om bij weg te dromen. Alleen doe je dat dromen niet meer in je doodskist. Daarom zou je er beter een leven lang over kunnen fantaseren, dan je dood lang daar liggen. Al is een combinatie van die twee het ultieme genot.
Vanavond besloot ik nog even snel het San-Marcoplein aan te doen. Daar wachtte een grote verrassing op mij: het hele San-Marcoplein stond blank. Echt, het hele plein werd overdekt door een laagje water van vijftien centimeters diep. De vlonders waar ik mij die morgen nog zo over verbaast had (waar was het water immers?), waren dus totaal niet overbodig geweest. Het water stroomde door tot de stegen, ver achter het plein gelegen. Het water sijpelde onder de sterke deuren door van de San Marco. Ik vroeg mij af of de beenderen van Marcus wel droge voeten zouden houden. Maar het schijnt heel normaal te zijn voor deze tijd van het jaar. In 1966 overspoelde twee meter water de stad. Daar moeten de voeten van Marcus zeker last van hebben gehad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten