15.00 uur, Veenendaal
Ik ben weer terug in Nederland en schrijf nu de rest van het verhaal over de terugreis van Milano naar Leiden.
Donderdag hing ik een beetje rond in Milano. Ik weet nooit zo goed raad met deze stad. Typisch Italiaans is ze niet, daar is ze te modern, te correct, te netjes en te economisch voor. De bekende Italiaanse lichtvaardigheid van ‘morgen weer een dag’ ontbreekt er. De mensen met de zonnebrillen op, zijn in feite het enige Italiaanse aan de stad. Voor de toeristen hangt er echter een idee aan mode en kledingontwerpers. Ze willen hoe dan ook, de onterecht beroemde, Duomo bezoeken. Ze moeten dat ding zien, samen met de even beroemde Gallaria Vittorio Emannuelle II.
Ik heb het niet erg op Milano. Dat gevoel had ik er al bij de eerste aanblik en het lijkt steeds weer bevestigd te worden. Zeker, het station is mooi. Weliswaar mooi door de monumentaliteit. Een enorm gebouw dat qua formaat niet onder doet voor de Sint Pieter. Hoge roltrappen brengen de bezoeker naar beneden, alsof hij Mozes is die afdaalt van de berg. Ook de bogen over de perrons versterken het idee van de kathedraal. Als daar nog het gezang van de omroepberichten doorheen klinkt, waan je je helemaal in de hoogmis. Ze zouden nog een groot orgel ergens moeten neerplanten, achter het grote vertrekbord bijvoorbeeld en dan kan het hemels geluk van de trein helemaal op.
Ik bezocht dus traditiegetrouw de Duomo die telkens weer, mij met een lichte afschuw vult. Van binnen val je echt in het duister en zou je gelijk willen bekeren tot de meest strenge vorm van het katholicisme. Alleen de orgels (vier stuks, twee oude en 2 moderne) kregen mijn bekoorlijke goedkeuring. Daarna vluchtte ik weer snel het stadsgewoel in. De Gallaria de Vittorio Emanuelle II is zeker een blik waard. Het bouwwerk is eveneens mooi door haar monumentaliteit. De Napolese variant, iets kleiner, vind ik subtieler en vriendelijker ogen. Ook is die wellicht beter gesitueerd, niet zo in het oog vragend als de Milanese passage. Toch heb ik met plezier mijn schoeisel laten schaatsen over het schoongeboende marmer. Een activiteit die je in een badkamer of wc met eenzelfde vloersel niet zo intens kan doen.
De uren schoten voorbij, maar ik wilde, hoe dan ook, mijn laatste 10.000 lires besteden aan een museumbezoek. Ik ging naar het Castello Sforzesco voor dat uitje. Voor het grote kasteel staat een prachtig fontein. Deze fontein is eveneens mooi door de monumentaliteit. De grootste waterstraal spuit zo’n 15 meter de lucht in en heeft veel weg van een waterkanon. Het houdt de toeschouwer op de gewenste afstand bij een demonstratie. De medestraalgenoten die over het monument verspreid stonden, zorgden voor een imposante indruk, waarbij subtiliteit vermeden werd. Het meest interessante van de ronde fontein was de afwisseling van waterstralen waardoor je gefascineerd naar het vuurwerk van water kon kijken. Toen ik daar zo zat te kijken naar de afwisseling van waterstralen en de schoonheid van het tutti, besefte ik dat Nederland weldegelijk een fontein heeft: aan de Rotterdamse Coolsingel. Weliswaar bezit de fontein van mijn geboortestad wat minder stralen, maar van eenzelfde ontstaansdatum is het bouwwerk, schatte ik.
Daar ontdekte ik ook de voornaamste reden van het ontbreken van fonteinen in Nederland. De waterbronnen in Nederland moeten minder hoog kunnen komen dan de Italiaanse. Vaak moest in Nederland het water omhoog gepompt worden. Vandaar wel een dorpspomp, maar geen fontein in veel dorpskernen. De stromen water lijken in Nederland evenmin aanwezig te zijn. En we zien al zoveel water om ons heen, dat een fontein overbodige luxe zou worden. Maar voor mijn gevoel zijn het allemaal slechts argumenten. Al moet ik opmerken dat fonteinen voornamelijk in het Zuiden van Italië te vinden zijn. Met Rome als hart van het watergeweld.
Ik stapte het museum binnen. Ik liep naar een vermeend loket en vroeg een kaartje. ‘Non, c’est libero’, antwoordde de dame. Ik verbaasde mij hierover of er een speciale reden voor was. Die was er niet. ‘We zijn een rijke stad’, zei ze alleen. Ik stapte maar binnen en struinde wat rond. Er bleken ook muziekinstrumenten te zijn. Vooral de ‘verginale pentagonale’ kreeg mijn aandacht. Zeer oude exemplaren zaten ertussen, onder andere uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Ik vroeg mij af of het hier nu een clavicord betrof, sommige kregen de bijnaa, ‘clavi-organo’. Wat mij een bevestiging leek, maar sommige van de verginale pentaonale bezaten weldegelijk de pinnetjes die voor een clavecimbel zo kenmerkend zijn.
Ook stonden er orgels. Sommige waren mooi beschilderd. Een instrument stond er in een belabberde toestand bij. Alle pijpen van het binnenwerk stonden eerder diagonaal dan verticaal . In het front werden de pijpen angstig bij elkaar gehouden door een dun touwtje. Een restauratie, maar dan niet alleen op papier, zou wonderen kunnen doen. Hier bleek eveneens dat houtwormen niet alleen een probleem zijn voor harmoniums, maar dat ze zich ook tegoed doen aan eeuwenoude orgels en clavecimbels. Ik heb genoten van al die klavierinstrumenten. Sommige klavieren waren dusdanig ingezakt en half golvend dat er intensief op gespeeld moest zijn in het verleden.
Het museum bezit een onaf beeld van Michelangelo. Hier lijkt eerder het feit van de maker belangrijker te zijn dan de schoonheid van het beeldhouwwerk. Bij deze piëta rondo staat Maria en draagt ze Jezus, die op zijn beurt in een hangende houding te bewonderen valt. Alleen de benen van Jezus waren gereed. Hier zag ik de hand van de maker. De rest viel er weinig lol aan te beleven. Wel viel mij op hoe ver het grondplan al was uitgewerkt. De grove lijnen gaven een goede indruk aan wat het had moeten worden. In feite is het beeld klaar, alleen moet alles nog gedetailleerd uitgewerkt worden.
De zaal met een plafondschildering van Da Vinci viel eveneens tegen. De kleuren gaven aan dat het iets moest voorstellen. Veel was slechts een vlaag van bladeren en boomstammen die begroeid waren. Ik vond dit feit van teloorgang teleurstellend, maar het is een feit. Da Vinci was niet met eeuwige roem bezig, in tegenstelling tot Michelangelo. Het laatste avondmaal is daarom ook meer een schilderij van restaurateurs dan van Da Vinci zelf. Ik heb het laatste avondmaal overgeslagen, aangezien het volgens de Lonely planet ging om een ‘medieval list of faith’. Ik moest dan voldoende hebben aan de zwakke schildering in de ‘Salle delle Asse’.
Korte tijd later bewonderde ik de Vlaamse meesters, waar enkele Leidse schilders van de beroemde fijnschilderkunst ook hingen zoals Adrianus de Brouwer en vele anderen. De koetjes, pijprokers en musicerende figuren wakkerden mijn vaderlandsgevoel aan. Zelfs de toren van Rhenen herkende ik op een schilderij waarvoor een adelijke familie in voor mijn gevoel streng calvinistische kledij voor de Rijn staat. Ik vond het zeer apart om zo ver van je vaderland de streek te zien waar ik opgegroeid ben.
De tijd tikte aardig verder en ik twijfelde ernstig of ik nog een stapel boeken mee zou nemen. De sonetten van Petrarca keken wel erg begeerlijk in mijn richting toen ik in toen ik in de boekhandel stond. Zelfs een paar keer meende ik een eerste regel te kunnen ontcijferen. Ik had echter geen geld meer waardoor ik geld zou moeten pinnen. Het apparaat werkte echter niet meer, waardoor ik opgelucht ademhaalde. Want zou ik ooit wel zover in het Italiaans kunnen komen dat ik Petrarca en Dante überhaupt kan lezen, laat staan begrijpen? Ik weet het niet, maar hoop van wel. Want het onvermijdelijke afscheid kwam iedere minuut dichterbij.
Om half 8 moest ik mezelf dwingen richting het station van Milano te gaan. De bagage te halen en de trein in te stappen. Ik moest een innig geliefde verlaten en kon het mooie land nauwelijks loslatn. Ik hoopte vurig op een spoedig weerzien met Italië. Maar ik voelde de verplichtingen in het vaderland zich aan mij opdringen. De trein stond op de juiste tijd gereed voor vertrek. Een charmante dame van het ligrijtuig heette mij van harte welkom. Uit de coupés kon de taal die ik zo goed kende. Mijn reis liep ten einde, voelde ik.
In mijn coupé zat een Australisch meisje en twee Chinezen. De Chinezen waren beeldend kunstenaar en leefden in Italië. Ze waren op weg naar Amsterdam om een vriend, ene Wallace Tieng op te zoeken. Tieng zou een zeer bekend schilder zijn en ze lieten vol trots enige foto’s zien. Op één staarden kleurige vissen afgebeeld in een even kleurig landschap. De originelen van twee schilderijen - een hond en een kat - toverden ze uit hun tas. Ik complementeerde de schilders en moest tot mijn schaamte vertellen dat ik hun zeer gewaardeerde collega en maker van al dat moois, helaas niet kende.
Het meisje was al maanden van huis en zou haar laatste dagen in Europa in onze hoofdstad slijten. Ze sprak over de vele vrienden die ze tijdens haar reis vergaard had. Ze had enige tijd in Pisa gewoond met haar ex. Hij verbleef nu in Delft. Ze hem graag ontmoeten, maar hij had, in Italië een nieuwe vriendin en was daar op bezoek. Ze sprak glimlachend. ‘En wat zou je kiezen: de liefde of de studie?’ Waarop ik antwoordde: ‘Nou, dat is eenvoudig: de studie!’ Ze keek verbaasd en vervreemd op, waarna ik maar luid lachte om aan te geven dat ik een grap maakte. Zij echter bleef in de verbaasde en enigszins zure houding mij aankijken.
Op de vraag of ik veel ‘friends’ had gekregen, moest ik een ontwijkend antwoord geven. Ja, ik had zeker wel mensen ontmoet onderweg, maar of dat nu vrienden waren geworden? Zij sprak enthousiast over al haar ontmoetingen. Ze had er vele vrienden en liefdes aan overgehouden. Ze ging met smart naar huis. Daar was haar studie, biologie, die al een jaar stil lag. Maar nu moest ze echt naar huis gaan om haar degree te halen. Verslaafd aan reizen was ze. Steeds spendeerde ze enige maanden van het jaar voor deze verslaving. Ik kon haar verslaving wel begrijpen en voelde dat ik er zelf ook aan begon te lijden.
Het dure kaartje was bestemd voor een overmatig luxueuze couchette. We kregen een avondmaaltijd en de bedden waren echte bedden, dus niet die uitgeklapte banken van de normale couchette. Ik lag al snel op mijn sponde, want de moeheid was spoedig flink toegeslagen. Zeker nadat ik enkele regels van dit verhaal had opgeschreven. Ik kon geen letter meer op papier krijgen en knikkebolde op de cadans van de trein.
Op bed viel ik spoedig in een diepe slaap, soms opgesnikt door het gesnurk en het onrustige en in uitstappen van de Chinese kunstenaar. Maar het kon mij weinig deren, ik sliep steeds als een blok weer in.
‘s Morgens lag om de rijdende trein een sneeuwlandschap. Ik verbaasde mij over dit tafereel en het voelde of het midden in de zomer sneeuwde. Ik had de zomer in mijn hoofd en werd geconfronteerd met een heus winterlandschap. Niet veel momenten later stapte ik op Utrecht CS uit. Een koude wind begroette mij met wild enthousiasme en de regen zoende mijn wangen. Het Nederlands om mij heen verbijsterde mij licht. Ik wilde als ik mij door een mensengroep heen wilde dringen ‘excuse’ kunnen zeggen, maar besefte dat dit mijn vaderland is en dat zulke taal overbodig is.
De boekhandel bevatte Nederlandse boeken en kranten. Ik was vergeten dat zulke dingen ook bestonden. Groot werd geadverteerd voor Harry’s nieuwe roman. Ik las de recensie in de krant en kocht in Leiden het boek maar. Ik ben weer thuis en moet weer aan de slag, dacht ik toen ik de eerste bladzijde opensloeg. Maar de woorden drongen niet tot me door. Ik zag palmbomen en een blauwe zee. Een visioen die verdwijnt als sneeuw voor de zon als ik nu naar buiten kijk in het sneeuwlandschap in de tuin van mijn ouders te Veenendaal. Het verlangen naar mijn nieuwe vaderland is groter dan ooit. Al ben ik bang dat ik weer snel in mijn oude leven verval.